Frustrerend

een verhaal van Martin Doorn

Hoofdstuk 1.

Hoofdinspecteur James Norod zette zijn auto half op de stoep, schoof zijn politiekaart achter de voorruit en stapte uit. Met een paar passen was hij bij de voordeur van nummer 72. Naast de deur zat een agent van de uniformdienst gehurkt. Zijn pet lag naast hem en uit zijn kleurloze witte gezicht keken een paar ogen vol afschuw Norod aan. Een kort moment maar, toen ging het hoofd weer naar beneden en hoorde Norod de agent kokhalzen. Het was niet ongewoon en zeker niet de eerste keer dat Norod een jonge agent voor de deur van een huis waar een moord was gepleegd, zag kokhalzen. Je moest er nu eenmaal aan wennen lijken te zien. Dat er een lijk lag op de derde verdieping van dit flatgebouw wist hij al. Nog geen half uur geleden, hij zat, zojuist thuisgekomen, even de krant door te kijken, hadden ze van het bureau gebeld met de mededeling dat er een lijk gevonden was. Of hij er maar even heen wilde. Er is verdenking van moord, was er aan de boodschap nog toegevoegd. Norod beklom de drie trappen naar de derde verdieping. Ook hier trof hij een danig ontregelde politieman aan. Hij stond tegenover de huisdeur van 73c met zijn voorhoofd tegen de koele ijzeren leuning van de trap. Bij het naderen van Norod richtte hij zich op en zei:
‘Het is geen fraai gezicht inspecteur.’
Norod klopte de man op zijn schouder en ging de woning binnen. Een politieman in burger wees naar een deur en zei:
‘Zet je maar schrap inspecteur.’
Norod haalde diep adem en nam toen de plastic deurkruk stevig in de hand en opende kalm de deur. Een wat zoetige geur kwam hem tegemoet. Toen zag hij het tafereel dat hij zijn levenlang niet zal vergeten. Op een bed aan de overzijde van de kamer ligt een gestalte op een van bloed doordrenkt laken. Een arm hangt over de bedrand naar beneden. Het meest afschuwelijke is dat de persoon geen gezicht heeft. De voorkant van het hoofd, daar waar normaal gesproken het gelaat zich bevindt, is een schedel met hier en daar nog wat resten huid en vlees. Norod voelt hoe de plastic deurknoop langzaam uit zijn zweterige hand glijdt. Zijn beide armen hangen slap langs zijn lichaam, terwijl hij staart naar het gezicht dat er niet meer is. Het zal waarschijnlijk maar enkele seconden geweest zijn dat hij daar zo gestaan heeft, dan draait hij zich snel om en slaat zijn rechterhand voor zijn mond. De inspecteur in burger wijst voor de tweede keer naar een deur. Norod opent de deur met een ruk en staat in het toilet. Zijn maag wil door zijn strot naar buiten, maar hij kan niet braken. Enkele malen haalt hij diep adem. Hij wordt duizelig en realiseert zich dat hij bijna gaat hyperventileren. Even de adem een minuutje inhouden. Het duizelige gevoel ebt weg. Zijn maag zakt terug naar zijn plaats. Dan draait hij zich terug naar de politieman in burger. Ze kijken elkaar aan en schudden beiden het hoofd. Norod loopt even naar de keuken, houdt zijn polsen onder de koude kraan en drinkt een paar slokken. Nu voorbereid gaat hij opnieuw de kamer met het lijk binnen. Opnieuw speelt zijn maag op, maar hij vermant zich. Het gezicht van het lijk is volkomen weg constateert Norod met gespeelde kalmte. Hier en daar zijn nog wat resten huid en vlees, maar zelfs de neus en de ogen zijn weg. Op het kale bot van de schedel ziet hij schraapsporen. Niet alleen het gezicht is verdwenen, maar ook de oren zijn afgesneden of afgeschrapt. Het hoofdhaar is nog aanwezig, evenals de huid van de nek. Norod bekijkt de rest van het lichaam. Het is in ieder geval een man. Een man zonder gezicht.. Van het afgeschraapte gezicht en de oren is in de kamer vooralsnog niets te vinden. Op de grond naast het bed ligt wel een verfschraper. Het is een alledaagse verfschraper, die men gebruikt om oude verflagen te verwijderen. Het ding zit onder het bloed. Norod verlaat de kamer weer en geeft opdracht het lichaam zo spoedig mogelijk te laten verwijderen. Dan loopt hij de drie trappen af en gaat naar buiten. Hij gaat naast de agent zitten en ademt de buitenlucht maar eens diep in. Nog geen twintig minuten later verschijnt de lijkwagen van het pathologisch laboratorium met de dokter. Norod staat op en licht de dokter in. Zelf gaat hij nog even niet naar boven. Even later wordt het lijk afgevoerd. Norod gaat weer naar boven. Hij moet door met zijn politiewerk. Wie heeft het lichaam gevonden? Dat blijkt de hospita van de man te zijn, maar die is, nadat ze gillend op straat werd aangetroffen al afgevoerd naar een ziekenhuis. Verder zijn er geen getuigen voorhanden. Norod kijkt voorzichtig wat rond in de kamer. Het is een kale boel. Een bed, een tafel en stoel en een kast. Op de tafel staat een kleine tv en een radiootje. Geen computer of bureau. Er zijn geen kranten of tijdsschriften, geen correspondentie. Op een, zo te zien, later aangebrachte wastafel staan wat toiletspullen en er hangt een handdoek aan een haakje. In de kast hangen een paar broeken, drie colbertjes en er ligt wat ondergoed en sokken. Het doet allemaal wat armoedig aan. In de binnenzak van een der colbertjes vindt Norod een identiteitskaart. Merkwaardig genoeg is de foto er van afgeknipt. Norod leest: John Grey, geboren 23 maart 1978, adres, Grimsbystreet 73 Londen. In ieder geval is dit het adres waar hij zich nu bevindt. Norod neemt de identiteitskaart mee. De woning wordt afgesloten en verzegeld.
Het is al donker als Norod naar huis rijdt. Hij wil langdurig onder de douche.

Hoofdstuk 2.

Van slapen komt die nacht niet veel. Voortdurend ziet Norod het gelaatloze hoofd van de man voor zich. De vraag die steeds weer terugkeert is: ‘Waarom? Waarom wordt iemand vermoord en dan ook nog beroofd van zijn gezicht?’ Het antwoord is, vooralsnog, niet te geven. Een tweede vraag luidt: ‘Waarom is de pasfoto van zijn identiteitskaart geknipt?’ Ook deze vraag blijft onbeantwoord.
In de loop van de morgen betreedt Norod opnieuw de flat waar het lijk gevonden werd. De politieagent die hem begeleidt blijft liever voor de deur staan. Norod kijkt de flat rond. Het is eenvoudig ingericht. Zo vind je duizenden flats in Londen. De kamer van mister Grey heeft zelfs nog een soberder, bijna Spartaanse inrichting. Elke vorm van luxe, op de kleine tv en de radio na, ontbreekt. Het meest opvallende is nog dat er niets opvalt. Er is geen enkel teken of voorwerp dat zou kunnen verwijzen naar de persoon die hier woont, of liever woonde. Geen foto, geen tijdschrift, of aantekening die verwijst naar mister Grey. Slechts enkele alledaagse kledingstukken in de enige kast. Opnieuw rijst de vraag: ‘Wie is deze man zonder gezicht?’ Het ligt voor de hand dat de naam die op het identiteitsbewijs staat niet de echte naam is van de gezichtsloze. Maar waarom? Later op de dag vertelt de hospita van de man hem dat zij mister Grey al bijna drie jaar in huis heeft. Met nog wat bibberige stem doet ze haar relaas. Mister Grey was een voortreffelijk huurder. Nooit lawaai of vernielingen. Hij kwam nooit dronken thuis en betaalde de huur prompt op tijd. Met een glimlach om haar lippen vertelt de hospita dat ze mister Grey zelfs een beetje verwende. ’s Morgens voor ze naar haar werk als caissière in de supermarkt ging, zette ze een dienblad met daarop toast, jam en een glas melk, op de grond voor de deur van mister Grey. ‘Dat hoefde ik niet te doen,’ haastte ze zich te zeggen. ‘Dat ontbijtje was niet inbegrepen in de huur’. Ze bloosde een beetje. Zo kwam het ook dat ze die afschuwelijke ontdekking deed. Thuisgekomen van haar werk merkte ze het onaangeroerde ontbijt voor de deur van mister Grey op. Met het vermoeden dat mister Grey wellicht ziek was, had ze voorzichtig diens deur geopend. Toen ze om het hoekje keek zag ze het bloed en het afgeschraapte gezicht van haar huurder. Ze was gillend de straat opgerend en wakker geworden in het ziekenhuis, waar Norod nu aan haar bed zat.
Weer barstte ze in snikken uit. Norod legde even een hand op haar schouder en verliet het ziekenzaaltje.

Hoofdstuk 3.

De patholoog-anatoom trok de koellade open waar de gezichtloze op identificatie lag te wachten. Ook hij had de man geen andere identiteit kunnen geven dan het bekende mister Grey. De verfkrabber was inderdaad het instrument geweest waarmee het gelaat en de oren waren afgeschraapt. Een heel gewone verfkrabber die je in elk warenhuis en bij elke doe-het- zelfzaak kunt kopen. Een aanwijzing was er niet van af te leiden. Vingerafdrukken waren er niet. Zoals die er ook in de flat niet waren geweest. Een beschadiging van de huid onder het hoofdhaar duidde er wel op dat de man eerst bewusteloos was geslagen, of missschien wel doodgeslagen alvorens zijn gezicht was afgeschraapt. Op diverse plekken op het lichaam had de man nog goed genezen kleine littekens. De man was in goede gezondheid. Het enige wat ontbrak was zijn voorhuid. Hij was besneden. Bij die mededeling ging er even een steekje door de onderbuik van Norod. Hij verliet de patholoog en ging, niet erg tevreden, op weg naar het bureau. Er waren nu al drie dagen voorbij gegaan sinds de ontdekking van het lijk en hij was nog geen steek opgeschoten. Hij had een naam en een adres, maar alleen het adres klopte volgens hem. Dat de vermoorde man John Grey heette geloofde hij geen moment. Het is de eenentwintigste eeuw, dus de man zou toch wel in meerdere computerbestanden moeten voorkomen. Ware het niet dat de naam John Grey een naam is die duizenden keren voorkomt. Natuurlijk kon je de naam koppelen aan het adres. Bleef de grote waarschijnlijkheid dat de naam vals was. Norod besloot er een paar mensen op te zetten. Al had hij er zeer weinig hoop op dat het iets zou opleveren.
Dat het ijdele hoop was bleek al enkele uren later. Er waren heel veel mensen die John Grey heetten, maar de man uit de Grimsbystreet kwam niet voor. Met een verslagen blik in de ogen ging hij het kantoortje van commissaris Macgregor binnen en legde de situatie uit. De commissaris verzonk in een diep gepeins en kwam toen met een voorstel. Erg happig om het voorstel uit te voeren was de inspecteur niet, maar er zat niets anders op. Er zou een oproep komen op de televisie. Voordat het zo ver was moest er nog wel een compositietekening gemaakt worden. De hospita werd op het politiebureau ontboden en een tekenaar ging aan het werk.
Mevrouw Simpson, zo heette de hospita deed haar uiterste best het gezicht van mister Grey te beschrijven. Na ongeveer anderhalf uur was er een portret van de tot nu toe gezichtsloze man op het papier verschenen. Zo te zien was het een doodgewone, niet opvallende man, met lichtbruine ogen, donkere smalle wenkbrauwen en een rechte neus. Na de tekensessie nam Norod de gelegenheid nog even te baat om mevrouw Simpson nog enige vragen te stellen. Zo kwam hij te weten dat Grey vrijwel elke avond een maaltijd gebruikte in ‘De luie leeuw’. Ze kon dat vertellen omdat haar vriendin daar in de bediening werkte. Grey vertelde nooit iets over zichzelf. De vriendin had haar ook toevertrouwd dat Grey alles at behalve varkensvlees. Norod telde dit feit op bij de besneden pielemoos van Grey en begon te denken aan een moslim. Een bezoekje aan ‘De luie leeuw’ leek hem wel verstandig.
‘De luie leeuw’ bleek een niet onaardig klein restaurantje te zijn, niet ver van het woonadres van Grey. De eigenaar herkende Grey ogenblikkelijk van de compositietekening en vertelde dat hij regelmatig kwam eten. Soms elke dag, soms ook een paar dagen niet. Wat voor werk zijn gast deed of waar hij zich overdag ophield was hem niet bekend. Er werd altijd contant afgerekend. Na de maaltijd stapte Grey vrijwel meteen op. Vaak wel koffie na, geen drank vooraf of na de maaltijd.
Norod begon een aardig beeld te krijgen van de vermoorde. Toch kwam hij er geen stap verder mee. Wie was de man en waarom werd hij vermoord?

Hoofdstuk 4.

De compositiefoto van Grey werd op de televisie getoond en er werd gevraagd om inlichtingen over de man. Zoals te verwachten viel meldden zich meer dan vijftig malloten en dwazen die beweerden de man vermoord te hebben of hem gezien te hebben op de meest vreemdsoortige plaatsen. Een bruikbare tip bleef uit.
Totdat meer dan drie weken later zich een vrouw meldde aan de receptie van het bureau. Zij wilde alleen spreken met inspecteur James Norod. Alhoewel Norod bijna alle hoop al had opgegeven om deze zaak nog tot een goed einde te brengen besloot hij de vrouw toch maar te woord te staan. Hij liet haar plaatsnemen in de stoel tegenover zijn bureau. De vrouw, van achter in de twintig, schatte Norod, zag er verzorgd uit. Gekleed in een donkere broek met daarover een kort geruit jasje, halflang donker haar en weinig make-up. Zij stelde zich voor als Shirley Harper. Norod vroeg haar van wal te steken en hem te vertellen wat zij wist over Grey.
‘Ik wist niet dat de man Grey heette totdat zijn portret op de televisie getoond werd en men zei dat hij Grey heette’, begon Shirley.
‘Maar u kent hem wel?’, vroeg Norod.
Shirley knikte.
‘Hoe kende u die man?, vroeg Norod verder.
‘Het is een klant. Een regelmatige klant. Hij komt bijna iedere donderdag. Altijd op dezelfde tijd. Om kwart over zeven’.
Norod trok een verbaasd gezicht.
‘Wat kwam die man dan elke donderdag bij u kopen?, vroeg Norod, nu erg nieuwsgierig.
Shirley begon te schaterlachen.
‘Inspecteur ik ben prostituée, hoer zo u wilt’.
Nu begon Norod ook een beetje schaapachtig mee te lachen. Helemaal vertrouwen deed hij Shirley nog niet.
‘U zegt zijn naam niet gekend te hebben en toch weet u dat het de gezochte man is’, begon Norod weer.
Shirley rommelde wat in haar tas en legde een videoband op het bureau. Ze lachte er een beetje bij.
‘Het is helaas niet wat u nu denkt inspecteur. Het is geen opname van een copulerende Grey, maar een videoband van de bewakingscamera. Deze camera hangt in de hal, tegenover de buitendeur. De camera is verstopt in een grote foto van een schaars gekleed meisje. Het is een hele grote foto en elke man die binnenkomt kijkt er even naar. Zo hebben we altijd een goed beeld van de gezichten van onze klanten. Ik herkende mijn vaste klant op de televisie en heb de banden van enkele donderdagen afgekeken. En, ja hoor, uw mister Grey staat er op’.
Hier zweeg Shirley en schoof de videoband in de richting van Norod. Deze pakte de band en liep naar de videorecorder, stopte de band er in en ging weer achter zijn bureau zitten. Op het televisiescherm verschenen schokkerige beelden in zwart/wit. De bewakingscamera had maar twee beelden per seconde gemaakt. Er was een hal te zien met aan het einde een deur met een klein raampje. Plotseling verscheen een blonde vrouw in beeld. Van achteren gezien. Ze liep naar de deur, keek door het kleine raampje en opende de deur. Er verscheen een man in beeld. Hij was nog niet goed te zien omdat de vrouw er nog gedeeltelijk voor stond. Nu draaide de vrouw zich om en leidde de man naar binnen. Het gezicht van de man kwam nu vol in beeld en Norod constateerde dat hij wel heel veel leek op de man van de compositietekening. Hij zette het beeld stil en keek Shirley aan.
‘Is dit de man die u bedoelt? Is dit uw vaste donderdagklant?, vroeg Norod.
Shirley knikte weer en keek een beetje triomfantelijk.
‘Wie was die blonde vrouw dan in het halletje?, vroeg Norod.
‘Dat was ik met een blonde pruik op. Mannen houden nu eenmaal van blond,’ antwoordde Shirley.
Norod leunde achterover in zijn stoel. Het leek er op dat hij nu een levend beeld had van de vermoorde. Nu met gezicht. Er brandde hem nu nog een laatste vraag op de lippen. Een vraag die een prostituée met zekerheid zou kunnen beantwoorden. Hij ging voorzichtig te werk.
‘Hoe betaalde uw klant?, vroeg hij eerst.
‘Altijd contant’, kwam het vlotte antwoord.
‘Had deze klant nog bijzondere kenmerken?, was de tweede vraag.
‘Hij liet alleen zijn broek en onderbroek zakken, dus heb ik niet veel van zijn lichaam gezien’, antwoordde Shirley. Ze zei het ogenschijnlijk zonder emotie, maar haar ogen lachten. Ze speelde een klein spelletje wist Norod. Hij besloot het dan rechtstreeks te vragen.
‘Was deze man besneden?’, vroeg hij met een uitgestreken gezicht.
‘Ja dat heb ik nu weer wel kunnen zien’, zei Shirley lachend.
Nu wist Norod het vrijwel zeker. Deze man op de video is de juiste man. Hij nam afscheid van Shirley, die hem nog vroeg eens langs te komen. Hij moest dan wel vragen naar Nicci. Onder die naam oefende zij haar beroep uit. Blonde Nicci. Norod keek haar na toen ze de gang door liep naar de uitgang. Verbeeldde hij het zich, of draaide ze wel heel erg met haar heupen? Hij zette zich weer achter zijn bureau en zette alles nog eens op een rijtje.
Ze hadden een vermoorde man, eerst zonder gezicht, nu met een gezicht, maar nog altijd was het een onbekende. Ook in de afgelopen weken was het onderzoek verder gegaan, toch was er geen enkele vordering gemaakt. Er waren geen betalingen gedaan met pinpas of creditcard, er waren geen bankrekeningen gevonden, om kort te gaan: John Grey bestond niet.

Hoofdstuk 5.

Commissaris hoorde het relaas van Norod zwijgend aan. Daarna zette hij zijn bril af en sprak:
‘Mossad’.
Nu keek Norod zijn baas zwijgend en vragend aan.
‘Die mijnheer Grey van jou is een geheimagent van de Israëlische buitenlandse geheime dienst. Het hele verhaal dat je mij vertelt is de handtekening van deze organisatie. Ze opereren zonder op te vallen, laten geen sporen na, alleen lijken. Het meest waarschijnlijke is dat deze man een lid is geweest van de Mossad. Geen tegenstander. Indien het een tegenstander geweest zou zijn zouden ze zijn gezicht niet verwijderd hebben. Nee, dit was één van hun eigen mensen die moest verdwijnen. De redenen zullen we nooit weten en eigenlijk interesseert het mij ook niet. We moeten deze zaak seponeren en vergeten. Berg het dossier John Grey op in een grijze dossierkast in de grijze kelder hieronder’.
Hier zweeg de commissaris, zette zijn bril weer op en gebaarde dat Norod hem alleen moest laten. De resolute manier waarop dit gebeurde duldde geen tegenspraak realiseerde Norod zich en verliet de kamer van de commissaris. Terwijl hij met het dossier onder zijn arm naar het kelderarchief liep vloekte hij binnensmonds, maar besefte tegelijkertijd dat verder onderzoek zinloos was, maar het bleef frustrerend.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de eerste pagina van de website