Spinrag

een verhaal van Joke Clazing

Afwezig keek ik neer in de tuin van het grote huis. De zomer liep op haar einde; alles was getooid met een verzadigd groen. Voorzichtig streelde ik over de oude brief, die ik vandaag bij het opruimen had gevonden. Onwillekeurig gingen mijn gedachten terug naar mijn twaalfde verjaardag. Tijdens mijn feestje was het idee ontstaan om oma te vragen of we op haar zolder mochten slapen.
Want, al zolang de mensen uit het dorp het zich konden herinneren zeiden ze dat het daar spookte. Sinds de oorlog wist iedereen het echter zeker. De dood van de onderduiker was daar de directe aanleiding toe geweest, hoewel hij even goed uit angst overleden kon zijn. Die nacht klosten de laarzen van de NSB-ers namelijk door het grote oude huis, tot vlakbij waar hij verborgen zat. Welk toeval er voor zorgde dat hij niet gevonden werd, bleef onbekend. Zijn schuilplaats is echter tot op de dag van vandaag onveranderd gebleven. Hoewel mijn zus Anny en ik bijna twintig jaar na het einde van de oorlog zijn geboren, groeiden we op met geheimzinnig gefluisterde verhalen. Wij, en zes van de moedigste meiden uit onze klas, wilden die spoken wel eens met eigen ogen zien.
Om dit grote huis te kunnen blijven bewonen, was oma er na de oorlog een pension begonnen. Ze gaf haar toestemming, mits we er voor zorgden dat we de gasten niet wakker zouden houden. Dat beloofden we en vol goede moed sleepten we de matrassen en oude kussens naar boven. Het wàs een prachtige nacht. Zo zwoel dat we alle ramen open moesten zetten. En hoewel de maan vol was, hadden we stormlampen meegenomen, die grote schaduwen over de zolder toverden. Met griezelverhalen hielden we elkaar wakker.
Tegen tweeën, raakten we in een kussengevecht verzeild. De legendarische spoken hadden zich nog niet vertoond en door alle cola waren we waarschijnlijk over onze ergste slaap heen. We kregen de slappe lach, bang om oma en de gasten wakker te maken.
Totdat... iemand Juliëttes bril in een baldadige bui in de onderduikershoek gooide. Toen sloeg de stemming om.
"Wie gaat die bril zoeken?" vroeg ik en ik hoorde zelf hoe benauwd mijn stem klonk.
"Wie gooide 'm?"
Mijn zusje Anny's woorden waren eerder een beschuldiging dan een vraag.
"Ik ga zelf wel!" riep Juliëtte. "Ik hoop alleen dat ik daar genoeg kan zien."
Met ingehouden adem stonden we om haar heen, terwijl ze in het duister graaide. Iemand reikte haar een zaklamp aan. Een ander veegde voorzichtig wat spinnenwebben van haar rug. We konden echter niks zien. Op het moment dat we geschuif hoorden, gevolgd door een bons plus een gil van Juliëtte, sprongen we geschrokken achteruit. Anny rende naar de schakelaar, maar het licht reikte niet tot de plaats des onheils. Toch stond Juliëtte, een klein roodharig meisje, even later bibberend in ons midden. In haar ene hand haar bril, in de andere een dikke bruine enveloppe, door spinrag overdekt. Haar sproetjes staken duidelijk af tegen haar witte gezicht.
"Er viel een schilderij," vertelde Juliëtte, "en dit kwam te voorschijn. Misschien was het er wel achter verborgen."
Op de enveloppe zagen we de naam en het adres van oma. We veegden de brief schoon en legden hem op een tafeltje. Dit was niet voor ons bestemd. En hoe nieuwsgierig we ook waren, alle spanning van de afgelopen vijf minuten had ons onze vermoeidheid teruggegeven.
We kropen dicht tegen elkaar aan en vielen zowaar meteen in slaap.
De volgende dag, de moedige vriendinnen waren naar huis, brachten we de enveloppe naar oma. Ze draaide 'm om en om en haalde er toen een paar vellen uit. Op het papier waren geen letters te zien, alleen puntjes. Stil zat ze er mee in haar handen. Natuurlijk wisten we dat onze opa in de oorlog plotseling blind was geworden. Niemand had toen begrepen waardoor. Oma en hij waren nog maar pas getrouwd en hadden twee kleine meisjes. In de kracht van zijn leven, met de zorg voor een jong huishouden, had opa niet in zijn lot kunnen berusten. Hoewel hij zich in de loop van de jaren het brailleschrift eigen maakte en een oude man hem stoelen leerde matten, kon hij zich niet aan het regime van een sociale werkplaats onderwerpen. Opa werd een schaduw van zichzelf.
Toen kwam de dag waarop hij met een vriend op reis ging. De vriend wilde zijn geluk in het buitenland beproeven. Opa was te allen tijde welkom, zei oma, maar ze hoopte hem pas terug te zien, als hij weer met zichzelf kon leven. Vanaf dat moment werd het stil en dat, beseften we toen, duurde nu al twintig jaar. De levenslustige jonge vrouw was ernstig geworden. Aan haar meisjes en het pension had ze haar handen vol. Het was hard werken, maar het zorgde er voor dat ze nauwelijks tijd kreeg om te piekeren. Mijn moeder en haar zusje hadden goed te eten en later was er zelfs geld voor een opleiding voor allebei. Toch was het verdriet gebleven. Meer op de achtergrond, meer alleen in oma's hart. Tot die gedenkwaardige dag, waarop ze de brief in haar hand hield. Toen liepen de tranen over haar wangen. Ze kende helaas geen braille...
Op dat moment kwam ik bij uit mijn verstarring en rende naar de boekenkast, om de encyclopedie te halen. Daarin stond immers het braille-alfabet. Troostend legde ik mijn arm om oma's schouders.
"We gaan die brief ontcijferen oma. U zult weten wat opa destijds heeft geschreven."
We moesten er even inkomen, maar daarna ging het heel vlot.
'Mijn geliefde Angela', luidde de aanhef.
In bondige zinnen vertelde opa dat hij en zijn vriend in zuid Frankrijk waren beland. Daar, in een klein dorp, was hij tot zichzelf gekomen en leerde met zijn blindzijn leven. De betreffende vriend kon een kudde geiten van iemand overnemen en opa, die met het verstrijken van de tijd steeds handiger was geworden, had hem geholpen de boerderij te runnen. Toen hij, na al die jaren in het postkantoortje een Nederlandse vrouw hoorde praten, werd de schaamte over zijn afwezigheid hem plotseling te machtig, vandaar dit schrijven. Het ging hem goed. Hij had zelfs wat geld gespaard. Als zij hem kon vergeven en het leven weer opnieuw met hem aandurfde, zou hij in de winter naar haar toe kunnen komen. Zo niet, dan bleef hij waar hij was.
Nadat oma de brief had gelezen en herlezen, viel er een diepe stilte.
"En dit," zuchtte oma beverig, "dit is inmiddels tien jaar geleden. Hoe is het mogelijk dat ik die brief nooit heb gezien. En hoe is-ie daar in de onderduikershoek terechtgekomen?....."
We moesten haar het antwoord schuldig blijven, maar iedereen dacht aan tante Tilly. Zij, oma's zus, woonde een aantal jaren in dit huis. Indertijd ging het gerucht dat zijzelf met opa had willen trouwen. Later, na zijn vertrek, had ze geen goed woord meer voor hem over. Zou zij de brief onderschept hebben? Zou zij hem hebben laten verdwijnen? We konden het haar niet meer vragen; ze was inmiddels overleden.
Het volgende moment kwamen we in beweging.
"Zullen we u helpen uit te vinden of opa nog leeft?" vroeg ik gespannen.
Ze knikte ontroerd.
Toen hadden de gebeurtenissen elkaar snel opgevolgd. Opa bleek nog steeds op hetzelfde adres te wonen. Oma, mijn moeder, mijn zusje en ik, reisden in ons oude Eendje af naar de Vocluse, terwijl onze tante het pension intussen beheerde. Daar vonden we opa op de geitenboerderij. Een zestiger in blakende gezondheid. Na het weerzien lieten we oma voor een maand bij hem achter om opa opnieuw te leren kennen. Ze konden dan beslissen hoe de toekomst er voor hen beiden uit zou zien. Later besefte ik pas hoe bijzonder mijn grootouders eigenlijk waren.
En nu, na zo'n kleine dertig jaar, vond ik het laatste stukje van de puzzel in een map op zolder. Een kattebelletje van tante Tilly, waarin ze inderdaad schreef de gemoederen niet meer te hebben willen verontrusten. Ze had de brief verstopt - hoe kòn ze! - die wij door een wonderlijk toeval toch hadden gevonden. De brief, die ervoor had gezorgd dat opa en oma elkaar hadden kunnen terugvinden. Zo was het toen gegaan. Niet zonder slag of stoot, niet zonder het nodige hartzeer. Opa was weer thuis gekomen. In Frankrijk had hij kaas leren maken, die juist in die jaren ook in Nederland ontzettend populair begon te worden. En terwijl oma haar pension hield, kreeg opa zijn geiten in een deel van de enorme tuin. Daarmee kon hij een bijdrage aan het inkomen leveren en toch vrij man blijven. Aanvankelijk was hun relatie heel broos geweest. Zo broos, dat de minste tegenslag alles zou hebben kunnen verstoren. Maar, de liefde bloeide weer op en opa en oma woonden nog jaren samen in dit huis. Daardoor hadden ook wij hem kunnen leren kennen.
De zon ging bijna onder. Ik pakte de brief op en nam hem mee naar beneden. Die zou ik voor geen goud willen verliezen.

18 mei, 2009.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de eerste pagina van de website