Twee gedichten van Frans Tak

In het park

Mijn tred verraadt het pad
Dat onder mijn voeten uitrolt
Als een gidslijn
Teveel naar rechts
Teveel naar links
Leidt tot ontsporen

Tjilpende mussen
Tussen mijn hoorbare tred
En het plotselinge blaffen van een hond
In een aangrenzende tuin links,
Vormen tesamen de kruin van een boom in windstilte

Snaterende eenden
Vleugelklapperend
In stromend water
Dat hoorbaar spettert
Tot ragfijne druppels
Verraden de beek
Die mij rechts tegemoet stroomt

Gakkende ganzen
Hoog overvliegend
Van west naar oost
Scheppen ruimte naar boven
nog hoger de zon
Die dit alles verlicht
Met voelbare warmte
Tot diep van binnen
En mij in staat stelt
De geuren op te snuiven
Van de ontluikende lente

Sneeuw

Gestolde regen daalt als poeder op mij neer
Vormt een tapijt dat kraakt onder mijn zolen
Het is de oorzaak van mijn vreemde capriolen
Die ik moet maken in dit barre winterweer

Stap voor stap ga ik soms glijdend tegen oostenwind
Die het rulle sneeuwveld heeft verandert tot een ijslaag
Voorafgegaan door taststok en met hoog opstaande kraag
Zoek ik mijn weg, de oren open en de ogen blind

Er is de angst om uit te glijden
Een heup te breeken of een bot
Dat is wellicht niet te vermijden
moet ik mij schikken in mijn lot?
Vervloekte sneeuw ging het maar dooien
Weg met die stille witte bende
Je kunt er sneeuwballen mee gooien
En voor de rest alleen ellende


***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website