UIT 'JASSOS', boek van Jan de Kort

Jan de Kort heeft een mooi boek geschreven:

Jassos
Pitsidia, Kreta, 1985 – 2010

In dit nummer van Pointe zijn hieruit het voorwoord, de inleiding en het verhaal 'De actrice' opgenomen. In volgende nummers zal meer volgen.

Voorwoord

Liefde maakt blind. Dan kan het niet anders of er moet wel veel liefde om mij heen zijn.  
Jassos, zo klinkt de welkomstgroet zoals men die elkaar toewenst op Kreta, het eiland van mijn liefde. Het eiland waar ik 25 jaar regelmatig kom om te wandelen, te ontmoeten, te ontdekken en te genieten. Ooit slechthorend, nu doofblind; ik ben veranderd. Ook het dorp veranderde. De ezel maakte plaats voor de Four Wheel Drive. De lyra laat zich overstemmen door de ringtone van de mobiele telefoon. Samen met mijn geliefde, die ik daar goed heb leren kennen, ben ik van Kreta gaan houden. Door middel van een aantal korte verhalen over het zuidelijk deel van het eiland wil ik een impressie geven van veranderingen, van sferen, van mensen.

Inleiding

Weet je waar jij eens heen moet gaan? Ik keek de vriendin aan met een lege blik. Ergens heen? Ik? Hoezo?
Jan, écht, ga eens naar Kreta jongen, helemaal een eiland voor jou. Jij houdt toch van cultuur en natuur? Ga erheen.
De relatie met mijn vrouw wankelde al enkele maanden, we zaten muurvast. De vriendin had het al eens geprobeerd met praten, maar meende nu dat er steviger maatregelen nodig waren. Een rechtgeaarde Friezin die graag doorpakt, haar suggestie om naar Kreta te gaan was dan ook bijna een bevel.
Ga eens drie weken uit elkaar, denk allebei eens na en kom dan tot een besluit.
Ik staarde naar buiten waar de lentezon van 1985 de tuin verwarmde. Het was nog maar begin maart, maar het eerste blad, satijngroen zo zacht, schoof aarzelend aan de struiken. Een paar late tulpen probeerden nog fier te staan, maar knakten bijna onder hun gewicht. De schuurdeur moest nodig geverfd worden. Het gras zou ik over een week of twee al een keer maaien.
Kreta, nog nooit was ik alleen zo ver op reis geweest. Vroeger ja, met de trein naar Kopenhagen, samen met een vriend van de middelbare school. Omdat Denemarken nóg vrijer was dan het losgeslagen Nederland. We hadden immers geproefd aan de vrije seks. Aan alles mag en niks moet. Dat smaakte naar meer en de Scandinavische landen vormden een uitdaging. Maar na het zien van het onooglijke zeemeerminnetje en Tivoli, een paar oersaaie seksfilms en veel te duur bier, hadden we onze buik alweer vol van het noorden.
Met liefdesrelaties heb ik later gekampeerd in Oostenrijk, Frankrijk, België en Zwitserland. Maar in mijn eentje naar Kreta?
Zullen we morgen gelijk even naar het reisbureau? Ze zag het idee in me smeulen en hamerde nog eens door, je moet het ijzer smeden als het heet is.
Ik weet ook waar je naar toe moet, je reist naar het zuiden van het eiland en bezoekt het dorp Pitsidia, écht iets voor jou. Er komen daar nauwelijks toeristen, je kunt er eindeloos wandelen, er zijn bergen, heuvels, olijfgaarden. Je vindt er opgravingen, daarin ben je toch geïnteresseerd?
Ze had me bijna te pakken nu. Mijn blik verliet de tuin en mijn schuur veranderde in een Grieks-orthodoxe kerk waarvan ik wel eens plaatjes had gezien. Ik zag me lopen in de heuvels tussen vreemde bomen en struiken. Ik vroeg hun namen aan een herder. Het was er warm en de drank smaakte er best. Op de wandelschoenen die ik in Oostenrijk had laten aanmeten zou ik kilometers kunnen sjouwen zonder blaren te krijgen.
Ik haal je morgen op, dan boeken we gelijk. En ik zal wat foto's opdiepen, zodat je kunt zien waar je terecht komt.
Ze had me, Jan ging naar Kreta. Ik boekte de volgende dag voor een drieweekse reis. Met de KLM naar Heraklion, de hoofdstad. En vandaaruit verder met de bus naar het zuiden. De vriendin zou me een beetje wegwijs maken. De rest moest ik zelf maar uitzoeken. Goed voor mijn zelfvertrouwen, vond ze.

Een paar weken daarna vertrok ik met de trein naar Schiphol. Daar begon het lange wachten. Dat reizen vooral veel wachten is, leerde ik pas later. Op dat moment vond ik het vooral vervelend. Nu ik dan echt ging, moest het ook maar een beetje opschieten.
Ook naar Kreta? Een forse kerel met een licht Brabants accent boog over me heen. Hij stelde zich voor: Guus.
Guus ging net als ik naar dat prachtige Griekse eiland, eveneens alleen. Hij had geen flauw idee waar hij zou beginnen, dus ik zei: Waarom reis je niet met mij mee? Ik ga zuidwaarts, daar schijnt het mooi te zijn. Guus leek opgelucht dat hij niet in z'n eentje hoefde. Stiekem was ik minstens zo opgelucht, maar liet dit niet merken. Zo vlogen twee onzekere mannen met allebei hun eigen motieven naar het historische eiland van mythen, bergen en valleien. We hadden er geen idee van wat ons te wachten stond, maar we gingen naar Pitsidia.

Kort na de landing op het stoffige vliegveld van Heraklion sloeg ons bij het opengaan van de deuren een benauwende hitte tegemoet. Het stonk er naar kerosine en de lucht werd verder bedorven door lawaaiige vliegtuigen die her en der op het platform stonden warm te draaien. We liepen achter een groep Nederlanders aan een trap omhoog, verlieten een hal en kwamen in de buitenlucht uit bij de enige bagageband die het vliegveld rijk was. Daar troffen we één grote puinhoop aan. Slechts die ene band, pak 'em beet honderd toeristen, koffers uit vele landen, rugzakken, tenten, troep. Hoe zouden we hier ooit onze rugzakken terugvinden? Maar de oplossing bleek simpeler dan we dachten: De Hollander, groot, sterk, brutaal. Een paar van die stoere landgenoten drong naar voren en duwde een paar Duitsers en Belgen aan de kant. Vervolgens pakten ze iedere passerende koffer van de bagageband, riepen luid de naam op het label en gooiden het ding op de band terug zolang een vertrouwde reactie uitbleef. Bij een Hollandse kreet slingerde men het bagagestuk over hoofden heen tot hij bij de eigenaar terecht kwam. Ook wij kregen op die manier onze rugzakken te pakken. Zo ontvingen alle Nederlanders hun spullen en scholden Engelsen, Duitsers en Belgen nog lang na op dit oerdegelijke staaltje organisatietalent.

Wat was het er heet, stoffig en chaotisch. Alles, maar dan ook alles was me vreemd. Ik verstond niets van de schelle klanken en begreep noppes van de letters op bussen en muren. Niemand leek er een andere taal te spreken dan Grieks. Gelukkig troffen we even buiten de chaos van het vliegveld een jongen die ons de juiste bus naar de stad wees. Tijdens de busrit, af en toe hobbelend over kapotte bestrating, werden we voortdurend ingehaald door toeterende oude auto's en veel walmende brommertjes. Bij een groot busstation moesten we er uit: Ghania Gate. We zagen er andere rugzakkers en schoten een goedlachse Amerikaan aan. Hij wees ons waar we buskaarten voor Matala konden kopen en zei dat het nog wel een uurtje kon duren eer de bus zou komen. ...If it ever comes, lachte de ervaren Amerikaan. 
De bus kwam zowaar op tijd, maar Guus aarzelde. Hij keek naar de opengewerkte voorkant, inspecteerde de banden en voelde aan wat ooit een profiel was geweest. De chauffeur en de conducteur sloegen beurtelings met een hamer in de motor. Ik zag hem bezorgd naar de beide mannen kijken. ...Guus, kom op man, instappen, sprak ik dapperder dan ik was. Ik was moe en wilde naar mijn bestemming. Zuidwaarts en weg uit de chaos van deze schreeuwerige stad. Dat die bus er niet jofel uitzag maakte me even niks uit. Er stapten tenslotte genoeg mensen in, met kippen, een konijn in een groot hok, en tassen vol groenten. Achterin zaten twee jongens met blonde krullen en stevige stappers. Als zij meereden, durfden wij dat toch zeker ook. Zo vertrok ik voor de eerste keer met de bus uit Heraklion. Ik had er geen flauw benul van dat er nog vele van deze ritten zouden volgen de jaren erna.

Die allereerste rit echter heeft de meeste indruk op me gemaakt. De oude volgepakte bus zonder ramen, eenmaal buiten Heraklion slingerend door een landschap dat blakerde in de aprilzon. Kreunend over bergen, toeterend door uitgestorven dorpjes, zich een weg banend door kuddes schapen en geiten en piepend langs steile hellingen. Aan de andere kant van het gangpad sloegen volledig in het zwart geklede oude vrouwtjes een kruisje bij iedere bocht. Guus zweette en niet alleen van de hitte. Ik sloot mijn ogen en deed de weesgegroetjes in stilte.
Ruim twee uur na ons vertrek uit de hoofdstad arriveerden we tenslotte op het zanderige pleintje van Pitsidia. De twee krullenbollen en een Griekse  priester, de Papa, bleven in de bus achter. Zij gingen nog een halte verder naar Matala, waar een paar jaar eerder een hippiekolonie uit de grotten verdreven was.
De bus toeterde, stof waaide op. Daar stonden we dan, twee bleke Nederlanders in de brandende zon op een stoffig pleintje in een dorpje op Zuid-Kreta. Het was midden op de middag en veel mensen waren er niet op straat. Tegenover ons stond een hotel met een groot balkon, Farewell geheten. Daarnaast een café met een aantal tafeltjes op het terras. Markos, stond er op de muur gekladderd. Op een hoek zagen we een prachtig pand. Petros, appartementen te huur. Op dat moment kon ik niet vermoeden welk drama zich daar jaren later zou voltrekken. Guus bekeek het mooie huis, het leek hem wel wat, maar ik keek zuinig: Veel te duur, joh. De vriendin had me verteld dat je hier bij particulieren kamertjes voor nog geen tientje kon huren. We besloten eerst een biertje te pakken. Zo konden we de zaak nog eens rustig bekijken. Op het grote balkon van Farewell meende Guus een man te hebben zien staan, dus sjouwden we onze rugzakken daar de trap op. Er stonden een aantal tafeltjes en stoelen met rieten zittingen. We ploften neer en even later kwam er een ober tevoorschijn, moeizaam en met niet mis te verstane tegenzin. Hij gaapte, wreef over zijn dikke buik en krabde zijn zwarte haar. De flinke snor maakt het clichébeeld van de ware Griek compleet.
Yes? Meer kwam er niet. Ik besloot de man te antwoorden op dezelfde manier: Beer. Voor het gemak noemden we hem Joop.
Bier, Joop begreep het. Hij verdween en kwam terug met twee halve literflessen die hij op ons tafeltje neerzette. Daarna slofte hij weer naar binnen en zakte in een gemakkelijke fauteuil in een donkere hoek naast de tap, waar hij zeker snel zou terugkeren naar zijn grote hobby: slapen.
Joop heette Manolis, bleek later.

Guus en ik ontdekten inderdaad een goedkope kamer. Of liever gezegd de eigenares, een oude vrouw met een snor, ontdekte ons. Zij had ons zien zitten en wist met een oogopslag dat wij hier wilden blijven. Vanaf het pleintje stond ze ineens naar ons te wuiven en te gebaren. Guus begreep meteen wat ze bedoelde. We liepen achter haar aan en niet ver van het plein vandaan liet ze ons een kabouterhuisje zien. Het lag beschut en had een kleine veranda met een krakkemikkige tafel en twee gammele stoelen. Binnen stonden twee bedden, een oude kast en wat potten en pannen. Acht gulden per nacht, omgerekend vanuit de drachme. Bingo. We liepen terug naar Joop en dronken opnieuw een halve liter om dit succes te vieren. Daarna brachten we de rugzakken naar ons nieuwe verblijf. Ik voelde me gesetteld. Ik was eindelijk waar ik wilde zijn, in Pitsidia.

Achteraf heb ik me vaak afgevraagd hoe het allemaal zo gelopen is. Sannie, de vriendin, die als een wegwijzer mij de richting wees. Guus die, eer de reis goed en wel begon, mijn metgezel werd. En Pitsidia, mijn tweede huis. In het begin kwam ik er twee keer per jaar, daarna meestal elk jaar aaneengesloten een aantal weken. Aanvankelijk reisde ik vanuit Pitsidia in mijn eentje over het eiland. Later gidste ik kleine groepen -meestal kennissen- in de heuvels buiten het dorp. En samen met een vriend trok ik de besneeuwde bergen in. Het dorp bleef. Hier arriveerde ik en hier kwam ik telkens weer terug. Die eerste jaren waren mijn ogen nog goed en bevroedde ik nog niet dat ik geleidelijk slechter zou gaan zien. De laatste paar jaar teer ik, inmiddels vrijwel helemaal blind, op de beelden die me uit het verleden zijn bijgebleven. Eindeloos heb ik er gelopen daar in de heuvels. Links een pad, uitproberen. Loopt na een paar kilometer dood in stug struikgewas. Terug. Nieuwe poging, een stukje verderop. Hee, een oude kapel. De waterbron in de buurt. De enorme olijf, die ik de berichtenboom doopte, omdat ik er vanaf dat moment briefjes in verstopte. Meestal zwierf ik een á twee weken in m'n eentje op het eiland rond alvorens een vriend, een vriendin of een groepje kennissen me opzocht. Dan was mijn conditie in optima forma, was ik bruin en sterk en had ik de routes verkend op mogelijke veranderingen. Altijd sjouwde ik daar heen en weer, bezweet, moe en immer voldaan. Ik schreef mijn dagboekjes vol, nam foto's, besnuffelde planten en bloemen, genoot van vergezichten en bekeek de dorpsbewoners en de toeristen vanaf het balkon van Farewell. Men kon mij er uittekenen en al snel noemden de Pitsidiërs mij Jannis Hollandia. De naam Farewell veranderde vele malen, maar het balkon bleef en Jannis kwam er terug. Telkens weer. Jannis always coming back, zoals Dimitris het plachte te zeggen.

Kleine kinderen werden groot. Oudjes stierven, zoals ook de hoogbejaarde doofgeboren Jannis, die mij al die jaren vanaf zijn stoeltje in de hoofdstraat had begroet met klanken en gebaren. Opeens zat hij er niet meer. Ik bezocht zijn tombe op het kleine kerkhof aan de rand van het dorp en pinkte daar een traan weg. Vanwege opa Jannis' dood, wiens naam ik deelde, wat een extra band schiep. Maar vooral ook vanwege mijn eigen, op dat moment pijnlijke bewustzijn van de vergankelijkheid, en het moeten loslaten van het leven op Zuid-Kreta dat ik zo intens koesterde, omdat het leven nu eenmaal verdergaat. Er werden kinderen geboren en er gingen mensen dood, het dorp veranderde.

Waren het eerst voornamelijk ezels die met houten zadels op de rug en beladen met sinaasappels uit de heuvels terugkwamen, tijdens mijn laatste bezoeken aan Pitsidia hebben mijn vriendin en ik geen ezel meer gezien. Nergens. Zelfs niet eentje vastgebonden aan een olijfboom. Ze zijn simpelweg verdwenen. Evenals het stoffige pleintje. Ervoor in de plaats kwam een strak betegeld plein met een fontein en boompjes die veel water vragen. Om het dorp werd een nieuwe weg aangelegd. De bus reed vervolgens niet langer meer door de nauwe straatjes. Er kwamen appartementen. Iedereen wilde een graantje meepikken van het opkomend toerisme. Op de plek waar vroeger op het pleintje een kiosk stond waar een dikke dommige man de hele dag sigaretten en snoep verkocht en de enige telefoon van het dorp beheerde, is nu zelfs de moderne telefooncel in onbruik geraakt omdat iedereen een mobieltje laat loeien.

Luister eens hier Jannis, moeten wij soms in jouw belang maar op een ezel blijven rijden en in klederdracht lopen, zoals in Holland? Gun je ons geen koelkast, geen televisie en dvd, en een airco in onze auto? Moeten wij theater blijven spelen soms? Niks daarvan, wij hebben namelijk evenveel recht op die moderne gemakken als jij Jannis.
Georgos had uiteraard gelijk toen hij dit zei. Ik weet best dat je de vooruitgang niet kunt tegenhouden. Natuurlijk. Maar wat doet het pijn. Het is het verlangen naar wat is geweest. De nostalgie, zij houdt ons in de greep, teistert de romantische aard, die zo naïef is, maar o zo heerlijk.

In mijn herinneringen was het er zo idyllisch, zo stil en genoeglijk, zo dorps. Nog steeds komen er niet veel toeristen naar Pitsidia, maar aanvankelijk waren het er zo weinig dat ze een bezienswaardigheid waren. Al gauw was dat hele nieuwe eraf en duurde het niet lang of een paar bejaarde vrouwen sloften zodra de bus op het dorpsplein arriveerde, in de richting van de enkele rugzakker die daar uitstapte en riepen dan in gebroken engels: Rooms!
Ze verhuurden de kamertjes die ze 's winters zelf bewoonden. Oma bracht haar huisje op orde voor een huurder en verkaste zelf tijdelijk naar haar zus of naar een van de kinderen. Zo verdiende zij er een grijpstuiver bij.

Nostalgie. Ik besef heel goed dat die romantiek geheel aan mijn zijde was. De keerzijde ervan was absolute armoede. Zeker op Zuid-Kreta. Daar heerste die armoede nog lange tijd. Pas nadat het stromend water via leidingen de dorpen bereikte, of zoals in het geval van Pitsidia de bewoners zelf de leidingen vanuit Phaistos naar het dorp groeven, werd de situatie aanmerkelijk beter. Met dat water kon men de olijfbomen bevloeien, evenals de tomaten en de komkommers in de kassen, en konden de verwende toeristen een douche nemen.
Het water zorgde voor een snelle ontwikkeling van het zuiden. Europese subsidies versnelden dit proces. Geld als water. Zo werd bijvoorbeeld het dorpje Kalamaki door middel van een belachelijk brede weg verbonden met de doorgaande route naar Heraklion. Rijke Duitse investeerders werden met geld uit Brussel gelokt om hotels in het vissersdorpje te bouwen en de vallei van Matala werd in een tijdsbestek van een paar jaar tot op de vierkante meter volgebouwd met enorme hotels met zwembaden in de tuinen. Er werd gebouwd, gebouwd en nog eens gebouwd. 
Heel even leek het er op dat het booming business zou worden. Dat alle dromerige optimisten met eurotekens in hun ogen gelijk zouden krijgen.
Ik zag deze veranderingen, eerlijk is eerlijk, met lede ogen aan. Dat alles verandert, dat wist ik zo langzamerhand wel. Maar dit? Dit kon eenvoudigweg niet goed blijven gaan. Iedereen investeerde en bleef maar eindeloos geld lenen van de banken, het maakte niet uit hoeveel.

Next year Jannis, I'll be a rich man!
Manolis glunderde toen hij dit zei. Hij had net een enorm appartementencomplex in Matala laten bouwen. Een snelle jongen in een strak pak had het hem voorgerekend. Snelle jongens in strakke pakken vertrouw ik nooit, of ze nu Grieks, Spaans of Nederlands kletsen. Zodra ze in de buurt komen gaat het mis.
Het ging mis. De toeristen kwamen maar mondjesmaat en niet in de zo prachtig voorgespiegelde groten getale. De toeristen bleven voornamelijk neerstrijken in het noordoosten van Kreta. Zoals ze dat al jaren gewend waren. Soms kwam men vandaaruit met een luxe bus tijdens een dagtochtje een kijkje nemen in het zuiden. Een tour langs Gortys, Phaistos en de grotten van Matala.
Rond het middaguur reden de aircobussen dan ronkend de parkeerplaats bij de camping op. Daar werd de meute vervolgens even losgelaten nabij de winkeltjes en de grotten. Men at er een hapje in een van de restaurantjes en dan, hoppa, snel weer noordwaarts, waar je om je heen tenminste weer gewoon Hollands, Duits of Engels hoorde praten.

Nadat ook Griekenland de euro omhelsde ging het nog sneller bergaf. De prijzen schoten omhoog en ook voor de vakantiegangers werd het leven duurder. Turkije ontpopte zich als een veel goedkoper vakantieoord en zoog een hoop toeristen van het eiland weg. Rugzakkers kwamen al jaren niet meer naar Pitsidia. Die jonge ontdekkers vlogen nu naar Bolivia, India, Nepal en later ook naar China, toch niet naar dat duffe Kreta.
Phaistos, de Minoïsche opgraving in de buurt van Pitsidia, toont na vierduizend jaar verval. Matala verviel binnen een kwart eeuw. Ik kwam regelmatig terug en zag het allemaal gebeuren. Later nam ik de veranderingen waar zonder mijn ogen.

Je blijft als Nederlander in veel gevallen een buitenstaander. Desondanks gunde men mij vaak een kijkje in de Griekse keuken. Ik leerde in de afgelopen jaren een aantal mensen in het dorp goed kennen. Voor veel mensen in Pitsidia ben ik een vertrouwd figuur geworden. Men groet me en knoopt soms een gesprek aan. Bij de Papa duurde dat overigens meer dan tien jaar. Op een dag kwam hij op me af, Jassou Jannis, ti kannis? Kala?

De actrice

Het was zwoel die middag. En er hing iets in de lucht. Het zal rond een uur of één geweest zijn. Maurice, een Fransman die zijn vakantie bij elkaar sprokkelde door her en der tomaten te plukken, zat links van mij op het balkon van Farewell. Naast ons hingen Manolis en twee van zijn vrienden in hun rieten stoeltje. Daar zaten we met z'n vijven. Tien lome voeten op de balustrade en een halve liter bier in de hand of aan de mond. Op het plein en in de straatjes was geen kip te bekennen, de hitte was moordend.
... Maurice hoorde het geluid het eerst en herkende het meteen. Een Deux Chevaux Vapeur. De waggel, het open dak, sputterend en even aarzelend. Tenslotte kwam hij tot stilstand, midden op het plein en vlak onder onze neuzen. Ze stapte uit, wierp de man achter het stuur een kushandje toe en wachtte tot hij uit het zicht verdwenen was. Een vrouw! En wat voor een! Zoals ze daar stond in volle glorie. Maurice naast me hijgde hoorbaar. Het Griekse drietal rechtop. Zonder mijn ogen van haar af te wenden pakte ik mijn fototoestel. “Une Parisienne”, fluisterde Maurice in trance, hij kon het weten. Ze droeg een beige jurkje en een grote zonnebril.
Ze was klein en tenger en had prachtige benen waarvan ze zich erg bewust was, daar had je geen bril voor nodig. Quasi nonchalant keek ze omhoog naar de kwijlende mannen op het balkon en wuifde.

“Mon Dieu, elle est lá”, lispelde Maurice, toen hij de Française aanstalten zag maken de trap naar boven te nemen. Bliksemsnel zetten de Grieken een tafel en een stoel in ons midden voor haar klaar. Manolis rukte een schoon glas uit de kast en schonk een witte huiswijn voor haar in. Nooit eerder had ik hem zo gedreven in actie gezien. In al zijn haast had hij zowaar een witte doek gegrist en die over zijn arm gelegd, als een ware ober. Daar verscheen de Parisienne en lachte haar mooie tanden bloot. Heel even van ons stuk gebracht en als aan de grond genageld gaapten wij haar aan. Het werd een spel waarbinnen de cultuurverschillen even geen rol meer speelden. Het betrof hier een hormonenkwestie waarbij wij mannen elkaar vanuit de internationale machoverhoudingen direct herkenden. Een plotselinge overslaande vonk die ons tegelijkertijd bond en verdeelde. De vertrouwde gezapigheid was van het ene op het andere moment verdwenen en alles werd in de strijd gegooid.
Maurice kwam als eerste bij kennis en bleek niet meer te houden. Voor het eerst in maanden kon hij zijn moerstaal spreken en dat nog wel tegen dit schepsel Gods.
Kiki - zoals ze zei te heten, óf zich slim zo noemde - liet alle ogen welgevallig over zich heen gaan. Ze was het gewend. Maurice vroeg haar waar ze vandaan kwam en waar ze heen ging. Manlief moest nog even naar Matala en zou haar over een half uurtje weer komen ophalen. Een hálf uur!!
Waar ze nog meer heen ging op dit heerlijke eiland? Kiki sloeg het ene been over het andere en ontblootte daarbij vrijwel haar hele dij. Vervolgens tekende zij met een lange rode nagel op haar welgevormde gebruinde bovenbeen de route. “Ici, a Aghia Galini, alors a Retminon, et alors...”
Volleerd, deze vrouw verstond de kunst. Volledig ingepakt had ze ons, en ze wist het. Nippend van haar ijskoude wijn glimlachte ze links en rechts, onderwijl babbelend met Maurice en af en toe met mij omdat ik ooit een mondje Frans had geleerd en destijds goed had opgelet, merci beaucoup monsieur le professeur.
Precies een half uur later was de voorstelling voorbij. We hoorden de eend weer aan komen pruttelen en Kiki stond op. Beneden aangekomen wuifde ze nog één keer vanaf het pleintje naar boven. Toen stapte zij in, gaf manlief een kusje op zijn wang, en weg was ze. Au revoir mademoiselle.
Die avond werd Maurice stomdronken. Hikkend en met een dubbele tong bewierookte hij tegenover iedereen de mooie Kiki, alle Franse meisjes en alle Fransen. Uiteindelijk zakte hij uitgeput naast zijn stoel.
Samen met Manolis heb ik hem in de fauteuil gehesen. Daar sliep de arme Fransoos zijn roes uit.
Maar het feest bleek nog niet voorbij. Het moest zelfs nog beginnen.
De dag na Kiki bleek er in het dorp een trouwerij te zijn. Op een open kavel naast de rondweg werden op een fundering van een huis in aanbouw feestelijke voorbereidingen getroffen. Tussen een paar masten van wapeningsstaal -de betonnen steunpilaren in wording- hing men witte lakens. Op de betonnen vloer kwamen kleden te liggen en lange tafels met papieren tafelkleden werden in rijen opgesteld. Er heerste in het dorp een opgewonden stemming. Iedereen kleedde zich op z'n paasbest en er kwam familie over van buiten. Zelfs vanuit Athene waren er gasten gekomen. Joop - er liepen inmiddels vele Manolissen - had zich ook in het pak gestoken. Een streep, vast nog een van zijn opa zaliger. Het paste hem van geen kanten en was hem veel te klein, maarhij moest en zou erin. Zo liep hij stijf te drentelen in de veel te krappe, stugge stof.
We hadden het al eerder opgemerkt; er heerste een zwoele stemming. Klaus, een jonge Duitser uit de omgeving van Hamburg die hier ook was komen aanwaaien, sprak voldoende Grieks om naar de achtergronden van de bruiloft te vragen. Het bleek te gaan om een huwelijk tussen de dochter van een reder uit Heraklion met een zoon van een bankdirecteur. Die laatste kwam van oorsprong uit Pitsidia en had er familie wonen. Zodoende was het feest hier gepland en afgezien van ons buitenlanders was iedereen uitgenodigd. Beleefdheidshalve drukte Joop ons op het hart dat we moesten komen kijken. “Very special guest is coming. Very, very special”. Joops varkensoogjes glommen en hij liet doorschemeren dat het om een vrouw ging. Meer wilde hij er niet over kwijt. Zelfs niet aan Klaus, die tegen beter weten in zijn beste Grieks uit de kast trok. Tegen de avond brak het feest los. We gingen niet kijken. Dat zou ongepast zijn, want wij hoorden in deze typische Griekse ceremonie niet thuis. We informeerden ons na afloop wel. Nagenoeg alle dorpsbewoners waren naar het festijn uitgelopen en lieten de rest van het dorp praktisch uitgestorven achter. Nergens een hap meer te bestellen. Alleen Joops bier hadden we binnen handbereik omdat we wisten waar de sleutel van de koeling lag. “Ochi problema”, zou hij zeker hebben gezegd. We dronken wat en we deelden de komkommer van Klaus, Maurice z'n brood en mijn tomaten. In de verte klonk muziek en gedruis. Het feest zou nog uren duren. Wij gingen die avond bijtijds naar bed.
Om die reden was ik de volgende dag al vroeg op. In het dorp was het drukker dan normaal. Overal vrolijk lachende mensen, veel familie. Op het plein zat het vol, voornamelijk met vrouwen en kinderen. Ik besloot naar het strand van Comos te wandelen voor een ochtendbad en nam de pas door de vallei. Zo vroeg op de dag was de temperatuur daar draaglijk. Eenmaal hoog aan de hemel zou de zon er opnieuw genadeloos branden. Dan liep ik liever bovenlangs over een heuvel, want daar ving je tenminste nog de wind vanuit zee.
Een brommertje met twee Grieken uit het dorp raasde me voorbij in de richting van de kust. Kort daarop passeerde nummer twee en even later nog een groepje. Wat een haast. Aanvankelijk lette ik er niet echt op. Maar toen ik wederom door een paar van die snelheidsduivels werd ingehaald, rees ineens de vraag: Grieken naar het strand? Daar zag je hen bijna nooit. Ze verklaren iedere zonaanbidder voor gek. Het is immers veel beter om in de schaduw te blijven. Of nog beter: in huis. Alleen de toerist ligt hier bloot aan het strand. Dus waar gingen al die Griekse kerels heen?
Vanuit het dorp is het ruim een half uur lopen naar de vloedlijn. Uiteindelijk kom je uit bij duinen met olijf- en naaldbomen. Daarachter strekte het grove zandstrand.
Overal geparkeerde brommertjes in het duin. Opmerkelijk genoeg bleek het op het strand niet drukker dan normaal. Ik telde negen mensen aan het water. Het strand was eigenlijk net zo rustig als anders. Maar achter me meende ik geluiden te horen. Ik liep het strand af, terug naar het eerste duin. En jawel hoor, daar lag de meute. Met zeker twintig man sterk, strategisch verscholen achter bomen of een zandwal met uitzicht op zee. Ze gebaarden dat ik weg moest gaan. Ik haalde mijn schouders op, rare jongens die Kretenzers. Maar zo gek bleken die knapen toch niet. Ik had me net uitgekleed en strekte me op mijn handdoek uit om naar de blauwe golven te kijken, toen ik haar zag. ... Nee maar... wat voor de drommel...kwam daar aan? Allemáchtig, een Godin. Een Griekse Godin! Een spiernaakte Griekse Godin!! Ze kwam van links, joggend langs de waterlijn en liep in een vaartje aan me voorbij. Het was een prachtige gevulde vrouw met mooie grote borsten en een enorme bos zwarte krullen. Haar lange benen waren slank, haar loop soepel. Ze keek niet op of om. Ze wist heel goed dat daar in die duinen jonge mannen in zwijm vielen. Voor haar. Als een hinde bewoog ze over het strand. En ze zou straks omkeren, dat was zeker. Ik keek haar lang na. Eenmaal buiten gehoorsafstand hoorde ik achter me de heren uit het dorp joelen. Een half uur later de herhaling. Opnieuw dartelde de hinde aan ons voorbij, ditmaal in de tegenovergestelde richting. Haar blik gericht op de vloedlijn, de borsten ferm vooruit. Wederom gejoel, wát een spektakel. Kort daarop hoorde ik de brommertjes vertrekken.
Die avond legde Klaus mij uit hoe het zat. Manolis had het hem uiteindelijk toch verteld. De Godin van het strand bleek een beroemde actrice uit Athene, geboren in Pitsidia en familie van de bruidegom. Ze speelde in tv-series en had zelfs in een Amerikaanse film gefigureerd.
“Was ze inderdaad zo mooi zoals Manolis beweerde?”, vroeg Klaus.
Ik beaamde het. We waren het eens, het was een zwoele week.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website