BUREAU WOORD EN VORM

een verhaal van Jacob Batoeck

"Ja, u spreekt met bureau Woord en Vorm. Wat kan ik voor u betekenen?"
"Met Jacques de Vroost. Ik heb een verhaal in mijn hoofd en ik kan het niet goed opschrijven. Ik kan het idee niet loslaten dat het zich in 1970 moet afspelen. Nu vraagt u mij, natuurlijk, waarom ik mij aan dat jaartal verbindt. U zult mij voorhouden dat ik dat niet moet doen vanwege de beperkingen die ik mij daarmee op de hals haal. Dat hoeft u niet te doen, want dat weet ik allemaal al. Voor mij is het een belangrijk jaar".
"Meneer.. uh.. De Vr…"
"De Vroost. Volledig: Jacques de Vroost. Zeg maar Jacques"
"Prima. Dan stel ik me ook nog even goed voor. Ik ben Karel van Spronkele en om tot duidelijkheid te komen over het verhalenbureau waarmee je contact hebt opgenomen licht ik maar meteen toe dat wij niet het primaire schrijfwerk doen. Dat doet de cliënt zelf"
"Dus ik zal zelf mijn verhaal moeten schrijven".
"Ja, dat klopt. Zo werken wij. De verteller zorgt zelf voor het woord, zijn verhaal, en ons bureau verzorgt de vorm. Anders gezegd: lever ons de klei en geef aan wat ermee moet gebeuren, dan gaan wij met je boetseren. Wij zorgen uiteindelijk dat het er fraai komt uit te zien."
"Dat klinkt goed. En de zakelijke kant?"
"Ik mag je verwijzen naar onze website, Jacques. Daar vind je de tarieven. Er zijn, overigens, keuzemogelijkheden. De voordeligste variant is het vertellen per telefoon en het wisselen van teksten per e-mail".
"Ik vrees dat ik op die variant ben aangewezen. Maar ik wil wel een keer je bureau bezoeken, om te zien wie er aan de andere kant van de lijn zit".
"Dat is mogelijk".
"Kan ik nu beginnen met mijn verhaal. Dan kan ik, terwijl ik vertel, voor mijzelf alles lospraten en er al een beetje iets van maken. Er komt, natuurlijk, van alles in beweging in mijn hersenen. Ik zal ook moeten kiezen, grenzen trekken".
"Mooi, Jacques, dat je je in ons concept voegt. Ik zal je tussendoor een beetje bijsturen, zodat je af en toe aan het kiezen en het begrenzen herinnerd wordt. Laten wij er allebei goed voor gaan zitten. En voor wat de zakelijke kant betreft. We beginnen met een uur intake. Daar hebben wij een tarief voor. Verder zal ik je nu niet met de administratieve kant lastig vallen".
"Ik zit, Karel. Ik heb een comfortabele fauteuil gekozen".
"Prima. Begin maar".
"Goed. 1970 is voor mij van bijzondere betekenis. Zoiets kun je pas achteraf zeggen. Ik werd 17, aan het eind van het jaar. Daar zit op zich niets bijzonders in. En dat kan ook gezegd worden over het feit dat ik op school was vastgelopen. In wilde wel van alles, maar het ging niet zo. Mijn ogen deden niet wat ze moesten doen. En daar wilde ik niet aan geloven, tenminste niet echt. Misschien is het beter om te zeggen dat ik niet wist waar ik aan toe was. Was er maar iemand in mijn omgeving geweest die hetzelfde aan zijn ogen mankeerde als ik. Dan had ik van die persoon iets te weten kunnen komen op de één of andere manier. Maar later heb ik ook gedacht dat dat negatief had kunnen zijn".
"Jacques, waarom dacht je dat? Wellicht kun je deze vraag kort beantwoorden en daarna weer op het pad van het begin van je verhaal komen".
"Dat zit zo, Karel. Toen ik jong was, speelde in mijn bewustzijn het niet goed kunnen zien een rol. Ik zag soms iets echt niet, ik kon mensen op straat niet herkennen en ik liep zelfs wel eens ergens tegenaan. Aan de ene kant wist ik dat wel en anderzijds wilde ik dat ontkennen. Maar er was nog iets. In mijn hoofd speelde een soort hoop op mijn bewustzijn in. Beter gezegd was het een samengaan van hoop en zelfbedrog. Daar kwam de gedachte, het idee, uit voort dat met het ouder worden mijn ogen beter zouden worden. Het zou wel niet zo worden als bij iedereen, want er was nu eenmaal verschil met mensen die goed konden zien. Maar mijn idee was dat met mijn groei mijn ogen zouden verbeteren. Had ik iemand gekend met hetzelde euvel aan zijn ogen als ik had, zou ik ook geweten kunnen hebben dat van die door mij bedachte verbetering geen sprake zou kunnen zijn. En misschien had ik dan wel niet alles gedaan wat ik uiteindelijk wel heb ondernomen. Je gaat eerder op weg met positieve verwachtingen….als je niet weet welke beren je op je pad tegen kunt komen. "
"Ik begrijp het. Pak je verhaal maar weer op"
"Ja, dat doe ik. Dan ga ik weer naar mijn bewustzijn van 1970. Ik was vastgelopen op school en zou een andere weg in moeten slaan. Daarover was een gesprek ontstaan bij het lyceum waar ik op zat. De aanleiding was het bezoek aan de schoolarts. Deze man begreep niet hoe ik met mijn beperkte gezichtsvermogen, dat hij had geconstateerd, op een lyceum had kunnen functioneren. Dat dat niet goed ging, was inmiddels gebleken. Er moest het één en ander gebeuren. Dat betrof mijn schoolsituatie, maar ook een onderzoek van mijn ogen. Want wat was daarmee eigenlijk aan de hand? Dat was toen niet bekend. Ik ging wel af en toe naar een oogarts, echter alleen voor een nieuwe bril. En een bril hielp niet meer dan een beetje. Verder kon ik niet geholpen worden. In 1970 was van het één het ander gekomen en er was een nieuw spoor voor mij ontstaan".
"Jacques, kun je even wachten? Ik moet even iets tegen een bezoeker hier op het bureau zeggen. Ik geloof dat hij voor het kopieer- en scanapparaat komt. Dat ding heeft mankementen".
"Ik kan wel een momentje wachten".
Na een paar minuten:
"Luister, Jacques. Het duurt langer, omdat ik een geschilletje met de leverancier van dat apparaat moet oplossen. Maar misschien wil je, nu je het verhaal in je hoofd hebt opgeroepen, doorgaan met vertellen. In dat geval kan bureaugenote Caroline het contact mt je overnemen. Zij wordt dan als het ware je luisterend oor".
"Daar voel ik wel voor. Of ik bij een luisterende vrouw anders vertel, merk ik vanzelf. Geef de telefoon maar aan haar, Karel"
Na ongeveer een minuut:
"Met Caroline Wromda. Karel en ik vormen het verhalenbureau. Ik begrijp dat ik Jacques aan de lijn heb?"
"Dag Caroline. Dat klopt. Laten wij niet uwen, want dat schept afstand en dat moet een verteller naar mijn mening niet willen".
"Dat ben ik met je eens. En dit luisterend oor wil ook geen u-drempel".
"Mooi. Ja, ik was gebleven bij het nieuwe spoor dat voor mij was ontstaan, in 1970. Ik moest Rotterdam, en een sfeer van opgebouwde vrijheid, verlaten en naar een instituut met school en internaat in Zeist gaan. Misschien had ik nog een keuze gehad – achteraf is dat moeilijk vast te stellen -, maar die had dan een beroepsopleiding ingehouden of iets dergelijks. En dat wilde ik niet".
"Jacques, de wereld waarin je leefde, jouw Rotterdam, bestond toch niet alleen uit een school die je moest verlaten. Kun je daarover vertellen?".
"Dat is geen kwestie van kunnen, Caroline. Ik wil niet te veel in de breedte gaan. Maar ik begrijp dat je liever een boeiender verhaal hoort. Is dat zo?".
"Ik ben een vrouwelijke luisteraar. Dat is waarschijnlijk de reden – laat ik het zo maar noemen – dat ik een voorkeur heb voor een voorstelbaar – misschien zelfs wel een inleefbaar – verhaal. Hoe was je er als jongen van nog geen 17 aan toe, voordat je naar een instelling in Zeist ging?"
"Het zal je niet verbazen, dat ik in onzekerheid verkeerde. Ik werd geconfronteerd met onmogelijkheden. Dat betrof niet alleen de school. Ik kon, toen ik 16 werd, niet op een brommer rijden. Daar zag ik te slecht voor, zelfs fietsen ging al moeizaam. Het moeten ervaren dat ik iets niet kon, voelde niet prettig. Dat kwam, natuurlijk, ook niet goed bij de meisjes over. Dat wist ik en dat wilde ik niet weten, tegelijkertijd. "
"Hoe zag je meisjes, Jacques? Kun je daarover concreet zijn?"
"Caroline, ik vind dat moeilijk. Maar, je speelt je rol van luisterend oor, in het bijzonder van vrouwelijk oor, goed. Ik zal proberen concreet te zijn. Het mag je niet verbazen dat ik in 1970 meisjes zag zoals andere jongens hen ook zagen. Ging het om een enkel meisje, dan werd ik geconfronteerd met mijn slechte zien. Dat vind je misschien raar. Daarom probeer ik het ui te leggen. Een jongen van ruim 16 wil graag in contact komen met een mooi, knap meisje. Dat vraagt meestal toenadering. En nu is het zo, dat zo’n toenadering volgt op een inschatting die je op enige afstand gemaakt hebt. Heb je geen scherpe blik en zie je bovendien bij te veel licht slecht, dan doet zich een probleem voor. Dat ligt dan niet aan het meisje, maar aan jezelf. En dat is dan niet je pure zelf. Het is wat je ervan gemaakt hebt door mogelijke opvattingen van anderen een cruciale plek in je hoofd te geven. Zo doe je niet iets waarvan je denkt dat anderen er opmerkingen over maken. Daarmee heeft iedereen te maken. Jongens willen niet van hun vrienden horen dat zij een lelijke meid versierd hebben. Hiermee houden zij rekening bij hun toenaderingen, als zij zo’n 16 jaar zijn. Zo kan het gebeuren dat bij een keuze voor een vriendinnetje de smaak van vrienden een belangrijke rol speelt.
Ik stop nu met het in algemene zin spreken. Ik hield van meisjes, maar ik had geen vriendinnetje en was zodoende niet in de gelegenheid om een relatie te ontwikkelen en een meisje met andere zintuigen dan mijn ogen te ervaren".
"Dat zeg je fraai, Jacques, maar het klinkt nogal afstandelijk".
"Caroline, dat ben ik onmiddellijk met je eens. Het is wel zo, dat ik juist wil uitdrukken dat ik de gelegenheid van nabijheid, waarover ik vanwege mijn slechte zien niet beschikte, graag gehad had. Of dat allemaal rustig gegaan zou zijn, kan ik niet zeggen. Op een jongen van 16 hebben zijn hormonen behoorlijk vat. Maar goed, mijn realiteit was een onbeantwoord verlangen, hoewel ik danste en vergelijkbare contacten had. Van Rotterdam ging ik zodoende naar Zeist zonder – laat ik het neutraal zeggen – een verbintenis. En ik zei het je al eerder in dit bijzonder lopende verhaal: door mijn verplaatsing naar Zeist kwam ik in een andere wereld. Ik kwam daarmee in de gelegenheid om twee situaties met elkaar te vergelijken en daardoor gingen mijn ogen – zo slecht als die waren – open. Had ik voorheen nog geen slechtziende ontmoet, toen werd ik er dagelijks door omgeven. Dat ik tot de slechtzienden gerekend werd, was nieuw. Het onderscheidde mij niet alleen van de goedzienden – een nieuw begrip voor wie gewoon ziet -, ook werd ermee benadrukt dat ik niet blind zou worden. Daar had ik een tijd lang voor gevreesd, ook al was dat na nader oogheelkundig onderzoek ontkend. Toch had ik mij steeds afgevraagd waarom bij de opnameprocedure voor de instelling mijn ogen bij herhaling werden onderzocht. Dat mijn gezichtsvermogen niet zou kunnen verbeteren, was inmiddels overduidelijk voor mij geworden. Het was 1970. Dat haal ik nog maar eens naar voren. Van hulpmiddelen voor slechtzienden was nog nauwelijks sprake. Ik moest het met mijn bril met geringe correctie en donkere glazen doen. Dat was het maximaal haalbare. Op de Slechtziendenschool van de instelling waren teksten in grootletteruitvoering beschikbaar en de tafels – een soort tekentafels – konden op de lengtes van de leerlingen worden ingesteld, voor een minder vermoeiende lichaamshouding bij het lezen op zeer korte afstand van het papier. In 1970 was alles zo anders dan nu. De veranderingen sijpelden door in Zeist. Dat nam ik waar. Het was het jaar, waarin de Damslapers zich manifesteerden. Dat was een verschijnsel dat min of meer door de vingers werd gezien, totdat er ineens mariniers – onze Jannen zei men, met consevatief genot – kwamen die met hun losgemaakte koppelriemen de Dam schoonveegden. In dat jaar vond ook het grootse popfestival in het Rotterdamse Kralingse Bos plaats. Daar werd door de toegestroomde jeugd veel normenoverschrijdend gedrag vertoond. Het kwam allemaal uitgebreid in het nieuws en er werd afkeurend over gesproken. Ertegenover stond een beleving van vrijheid. Wat voorheen slechts op een vaststaande manier kon, werd langzamerhand ook anders gedaan. Haardracht en kleding hadden in de jaren vóór 1970 al verandering ondergaan, samen met de muziek en de vertolkers ervan. Popmuzikanten waren trendsetters en hun navolging was goed zichtbaar op scholen. Voor mij als slechtziende had dat een voordeel, want met mijn donkere bril, die ik toen altijd op mijn neus had, viel ik niet zo uit de toon. Op het Rotterdamse lyceum mochten andere leerlingen binnen de school zo’n bril niet dragen. Dat ik het wel deed en het mij kennelijk kon permitteren, verhoogde mijn imago. Dat had ik, overigens, wel nodig, want mijn haar mocht ik van mijn ouders niet echt laten groeien. En dat had ik zeer graag gewild, want met extra haarlengte had ik meer van wat ik met mijn slechte ogen tekort kwam kunnen compenseren. Ik herinner mij dat ik er toen zo over dacht. Met compenseren – een begrip dat ik 1970 waarschijnlijk nog niet in mijn hoofd had – was ik wel meer bezig. Het zat in mij om iets extra’s van mijzelf te tonen als positieve tegenhanger van mijn ontoereikende gezichtsvermogen. In Zeist was dat, temidden van slechtzienden, niet meer nodig. Ik kreeg een rustiger leven. Maar ik moet niet met een voorbarige conclusie komen".
"Wat bedoel je hiermee, Jacques? Je luisterend oor is er nog, hoor"
"Dat besef ik voortdurend. Ik zie je wel niet en ken je niet verder dan je stem, toch richt ik mij tot je, als mijn gehoor. Dat lijkt een beetje op liggen op de sofa bij de psychiater, die buiten het gezichtveld van zijn patiënt zit. Ik beschouw deze situatie echter niet zo. Ik doe dit om te werken aan een verhaal. Daar gaat het kunnen vertellen aan vooraf.
Ik ga even terug naar het niet komen met een voorbarige conlusie, nadat ik had gezegd dat ik in Zeist een rustiger leven kreeg. Hier steekt achter, dat ik het slechts over de school en de situatie daaromheen heb gehad. Er was ook nog een internaat, waarin je doordeweeks verbleef. Dat is een geheel andere manier van wonen dan thuis bij je ouders. Het levert groepsdynamiek op. Hoe dat toegaat en hoe heftig dat is, hangt in een internaat van de groep en het ervoor werkende personeel af. Als ik het zo zeg, klinkt dat niet spannend. Dat is het wel. Goed, er is fantasie voor nodig om het voorstelbaar te maken. Hierbij kan gedacht worden aan de orde en de regels en jeugdige internaatbewoners die grenzen willen verkennen. Die gaan wel op tijd naar bed, maar blijven ze daar dan in liggen?"
"Jacques, dit lijkt mij het moment om voorlopig te stoppen. Je kunt beter eindigen, als je een denkbeeldige komma kunt plaatsen. Dan heb je zicht op een vervolg. Voor ons bureau levert wat je nu gedaan hebt een goede intake op. Je hebt het nodige voor je zelf opgehaald. Noteer zo meteen een paar trefwoorden en zet je morgen aan het schrijven. Dan zien wij het resultaat daarvan graag tegemoet. Wij gaan vervolgens aan de slag met vormgeven. Het worden, uiteraard, adviezen die wij je geven".
"Dat is zoals ik het wil. Kan ik, aan de hand van de tarieven op jullie website, iets van een offerte krijgen? Geeft Karel die dan? Ik sprak in het begin met hem over de zakelijke kant".
"Mooi is dat wat je wilt, met ons bureau gerealiseerd kan worden. Wij houden van fraaie verhalen. Dat ik niet de zakelijke kant van het bureau ben, is waar. Gelukkig kon ik het luisterend oor zijn, dankzij die man die voor het slecht werkende kopieerapparaat kwam. En …uh… door alles wat je mij verteld hebt, zou ik je wel eens willen zien, ook al zijn er tussen 1970 en nu 43 jaar voorbij gegaan. En dan geef ik nog een terzijde: ik heb veel over mijn geboortejaar gehoord".

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website