WEER NIEUW


een gedicht van Jaap van der Hoest

1.


Als het tijd is
dat de klok, mijn pendule
(nog van de schoorsteen van mijn oma),
opgewonden moet worden,
als het daarvoor tijd is geworden,
raak ik gespannen. Vrees kruipt
in mij omhoog. Het mag niet gebeuren,
dat – voordat mijn hand de sleutel heeft benut -
de veren slap zijn geraakt, er stilte valt, er zonder
zacht getik levenloosheid is ingetreden, van het ene
moment op het afwezige andere.

2.


Gesloten woningen,
warmte wordt binnen gehouden,
Wie zorgt er voor licht, voor bronnen?
Bomen, vol dennennaalden, zijn versierd.
Fonkelend allerlei twinkelt kleurrijk.
Diepte van donkerte, de bodem is keerpunt.
Van aarde naar hemel start een tocht.
Strijd verdient verbanning, gezamenlijkheid.
Engelengezang ontstaat in een winternacht.
Zonder smartphones circuleert goed nieuws.


Bureaucratie, macht, had mensen verdreven.
Een stel zocht onderdak. Zij moest bevallen.
Hun werd veiligheid, vrede, een stal gegund.
Gevleugeld verschenen zij, boodschappers.
Stemmen klonken: ‘Ere zij God, in de hoge’

3.


Vuur duwt voort.
Een duur betaalde boog
vormt een baan van vreugde.
Gloed verwarmt de wolkenhemel,
druk verkeer van pijlen en zo meer.
Na een golf ontstaat een rust. Terug-
tred betekent teugen, warm omhelzen.
Drank is ontkurkt, leeft in hoge glazen.
Kristal klinkt, luid wensen de stemmen.
Geknetter en geknal lokken naar buiten.



***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website