gedichten van Joke Clazingf
Wat ben je jong,
Wanneer de tocht begint,
Het boek juist open,
De woorden onbenoemd.
De tuin ommuurd,
De plantjes nog gekoesterd,
De dagen warm,
De tijd een trage beek.
Maar is het lente,
Dan sta je op je tenen.
De muur lijkt laag,
Je ziet het bos; het veld.
Wanneer de zee roept,
Ga je op vlugge voeten,
De liefde vloeibaar,
De golven hoog en sterk.
Je neemt een pad,
De keus lijkt overwogen,
Toch dwingt verbijstering,
Je soms tot op de grond.
De onbegrepen echo's van je dromen,
Wekken tot onrust,
Want, de weg leidt niet terug.
Schreef jij het boek?
Of heb je slechts gelezen?
Spiegelt de bron
De ongrijpbare kracht,
Ben jij de reiziger,
Gedreven naar de lichtvlek,
De einder,
De sleutel onder de steen.
(7 April 2000)
Toen het lente was,
Hoe kort
Hoe lang geleden?
woei er een onverwachte, zachte wind,
die sprak en fluisterde,
terwijl ik nee zei, nee!
Was je hand al op mijn hart.
Je was er toch zo lang,
Veilig ver
Een drom, een reis,
Een onbegrepen troost.
Dan zomer
De zon en jij
Mijn hoofd in het gras,
Terwijl jij nee zei, nee!
Zo lief
Je hand tegen mijn wang.
Nu.. herfst
De stroming trekt,
Lijkt sterker dan wijzelf.
Heel dichtbij gekoesterd
Kennen we de bloemen
Vooreerst beter
Dan de struik.
Mijn hand in die van jou.
(10 november 2000)
Spring
Met jou,
Tovert de zon, lichte vlekken
In het jonge voorjaarsgroen.
Stroomt er slechts een voetbreed beekje,
Onder het lange, bloeiende gras.
Is de taal nog doorzichtig,
plantjes tussen het grint.
Geen mooie, lege schelpen,
Doch gekleurde kiezels in mijn hand.
Zijn er pareltjes
Op de gesponnen draden,
Lig ik te soezen,
Zonder gevaar.
Daar nu zo zacht voelt,
Is er maar weinig morgen,
Is liefde niet hebben,
Echter wel zijn.
(4 Mei, 2003)
Hoe vrij ben ik
Te gaan naar het lichtje in de verte,
Liever dan enkel vaste voet,
De nacht, die de ochtend zoekt,
De beweging naar straks.
Mijn vleugels voorzichtig gespreid
Koesterwarm voor jou
Schuilplaats voor mijn dromen.
Houd ik de sleutel in mijn hand?
Ontcijfer het schrift,
De tekens op de stam,
Mijn adem gewolkt in de lucht.
(April 2002)
De regen brengt het donker uit de hoeken,
De tranen stromen ruisend in de tuin,
Een boom houdt ze nog even in zijn kruin,
Een merel kan door zang een uitweg zoeken.
(Maart 2002)
Het hart
Als mijn hart een huis was,
Dan bouwde ik er kamers,
Met zon door de ramen
En een warm-rood gordijn.
Wie ooit door mijn deur komt,
Hoeft niet met haast te vertrekken,
In mijn haard brandt een vuur,
Er omheen is nog plaats.
In mijn tuin stroomt een beek,
Om mijn wonden in te wassen,
De boom is heel dik,
waaronder ik veilig slaap.
Voor de kleurige rozen,
Moet ik echter soms vrezen,
Zoals voor mooie woorden,
Geschreven op de muur.
In de donkere kelder,
Kan ik de brieven bewaren,
Met hartzeer getekend,
Beschermd door de draak.
Maar hoe ik ook bang ben,
De troost wordt gezongen,
De kracht van de zomer,
Voor de stormen te sterk.
(5 september 2003)
Vlieland
Het eiland, door de zee omarmd
brengt je een bijzonder helder licht,
Met hier en daar een enkel vergezicht,
Gastvrijheid die je hart verwarmt.
Bij killer weer, vind je beschutting in de duinen,
Word je weer rustig in het warme zand,
Of loop je uren op het verlaten strand,
Terwijl de wind jaagt door de hoge kruinen.
Totdat je, met de vogels in gedachten,
Weer op de veerboot staat te wachten.
(Oktober, 2004)
Journaal
Lichtvoetig bewandel ik de dekken van mijn schip,
Omarm de vrienden,
Ontsteek de lampen,
Zodra de avond valt.
Nog is het veilig op dit eiland in de tijd,
Met warme pasteien,
En geurige dranken,
Die de ronde doen.
Maar soms loop ik heel behoedzaam door het ruim,
Herken er de dromen,
Zoek naar houvast,
Wanneer het tij zich keert.
Bezorgd bestudeer ik de kaarten in de hut,
Ik weet me gekoesterd,
Doch verlang naar mijn liefste,
Als de storm opsteekt.
(27 november, 2005)