Vier gedichten van Marc van Caelenberg onder het thema "Dorpsgezichten".


De Kalenberg

Hier sta ik dan,
Hier in dit steile stukje straat,
Een bult slechts in het landschap
Die men in Vlaanderen een berg noemt.

Ooit laadde hier een man
Zijn hebben en zijn houden op een wagen
En trok de wijde wereld in.

Was hij verbannen of gevlucht?
Was hij een ketter of een geus?
Was het de passie die hem dreef?
Of was het simpelweg een zoektocht
Naar nog betaalbaar akkerland?

Mij liet hij weinig na,
Tenzij de plaatsnaam
Van dit steile stukje straat,
Een bult slechts in het landschap
Die men in Vlaanderen een berg noemt,
De Kalenberg.

Het slot

Het slot rijst zwijgend uit de tijd,
De eeuwen laag voor laag gestapeld
Tot magisch labyrint.

Het water van de gracht
Weerspiegelt
Rimpelloos
De bogen van de brug.

De beukendreef die naar de dorpskom leidt
Houdt ademloos de stilte vast.

De sporthal

Waar eens de populieren ruisten,
De berken wiegden in de wind
En onder els en eikenhakhout
De varens en de berenklauw
Tot ongekende hoogten groeiden,
Daar waar het karrenspoor verdwaalde
In weiden en in akkerland,
Daar, op die plek,
Ligt nu de sporthal op de loer,
Een grimmig monster
Dat snuift en gromt uit alle pijpen.

Het zuigt tweevoeters op en braakt die dan weer uit.
Als radeloze mieren krioelen de vierwielers er omheen.

En ik,
Ik zoek de laatste ekster,
Ik zoek de laatste eik,
Maar vind,
Op het volmaakt beton wegdek,
De allerlaatste wezel,
Volmaakt geplet.
\

De kapel

In een door God vergeten landschap
En op de kruising van twee wegen,
Met als decor
Wat bomen en de lucht,
Staat de kapel
In stilte te vergaan.

Een luikje in de afgesloten deur,
Met traliewerk verstevigd,
Geeft inkijk op het kleine altaar,
Het middenpad
En links en rechts wat stoelen,
Dat alles vaag gehuld in gelig licht
Van flakkerende kaarsen

Ik vraag mij af
Wie hier de meeste klanten krijgt:
Maria
Of Conny, in het kroegje aan de overkant.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de eerste pagina van de website