De natuur, de cirkel, de poëzie en de muziek…….
Een beschouwing van Wim van Kooten
Als je een gedicht schrijft en het moet rijmen, dan moet je een rijmschema kiezen. Je hebt verschillende mogelijkheden: omarmend rijm, gepaard rijm of gekruist. Dit geldt voor de hoogste literaire poëzie zowel als voor het meest banale sinterklaasgedicht.
Een aantal jaren geleden las ik een artikel van Willem Wilmink over Annie M.G. Schmidt. In zijn betoog probeerde hij duidelijk te maken hoezeer zij in het Nederlands literair establishment ondergewaardeerd was. Dat vond zij zelf ook want het heeft haar altijd dwarsgezeten dat zij nooit de P.C. Hooftprijs heeft gekregen.
Om te illustreren wat een bekwame dichteres zij was citeerde hij haar gedicht “Erwtjes” in zijn geheel:
ERWTJES
Toen ze een meisje was van zeventien
Moest ze de hele middag erwtjes doppen
Op het balkon, ze wou de teil omschoppen
Ze was heel woest, ze kon geen erwt meer zien
Toen ging ze maar wat dromen van geluk
En dat geluk had niets van doen met erwten
Wel met de Liefde en de Grote Verte
Dat dromen hielp. Het scheelde heus een stuk
En dat is meer dan vijftig jaar terug
Ze is nu zeventig en heel erg fit
En altijd als ze ‘s middags even zit
Mijmert ze met een kussen in de rug
Over geluk en zo, een beetje warrig
En dat heef niets te maken met de verte
Of met de Grote Liefde, wel met erwten
Die komen altijd weer terug, halsstarrig.
Ach ja, zegt ze, ik kan mezelf nog zien
Daar bij mijn moeder thuis, op het balkon
Bezig met erwtjes doppen in de zon.
Dat was geluk, toen was ik zeventien
Het is duidelijk, dat we hier te maken hebben met omarmend rijm. Het rijmschema is abba. Om het te concretiseren: in de eerste strofe horen we
Ien
Oppen
Oppen
Ien.
Maar daar houdt het niet op:
want als we naar de eerste en de laatste regel van het gedicht kijken, blijkt dat ook daar sprake is van omarmend rijm:
Regel 1
Toen ze een meisje was van ZEVENTIEN
Regel 20
Dat was geluk, toen was ik ZEVENTIEN.
Waar het begint, daar eindigt het ook.
Willem Wilmink vindt het mooi, dat de dichteres hier kiest voor een soort superomarmend rijm, omdat het gedicht immers gaat over de cirkelgang van het leven.
Rond de tijd dat ik dit artikel las, ging ik naar Het Loo Erf voor revalidatie. Mijn gezichtsvermogen was door een operatie sterk verminderd en ik kon mijn werk niet meer doen. Ik greep alle mogelijkheden aan die me daar geboden werden en één ervan was muziekles. Tijdens de lessen kwam muziektheorie steeds meer ter sprake. Ik ben van jongs af aan geïnteresseerd in klassieke muziek en ik was er achter gekomen, dat de muziek van de tweede helft van de negentiende eeuw me minder boeide dan de muziek van voor die tijd. Zo vanaf Richard Wagner begon ik mijn interesse te verliezen. Uitzonderingen daargelaten: Schubert kon ik nog behappen, Brahms en Chopin ook, maar Wagner, Mahler en Liszt konden me niet bekoren.
Met Maarten, de muziekleraar, ging ik op zoek naar het geheim van mijn eigen muzikale voorkeur.
Weken achter elkaar beluisterden we muziek van rond 1850.
Waar haakte ik af? Uiteindelijk vonden we de oplossing. Mijn interesse stopte daar, waar componisten niet in dezelfde toonsoort eindigden als waar ze begonnen waren. Genieten van muziek had voor mij blijkbaar iets te maken met de cirkel; waar het begon, daar moest het ook eindigen.
De cirkelgang van het leven?
Eén ding valt me wel op: alle populaire deuntjes en wijsjes eindigen daar waar ze beginnen. Probeer het maar uit. Ons oudste en tegenwoordig zeer populaire deuntje, het Wilhelmus, begint in g majeur, en eindigt in g majeur.
De voorbeelden zijn legio: Willeke Alberti, Paul de Leeuw, Frans Bauer: al hun liedjes eindigen daar waar ze beginnen. Je kunt er een compleet songfestival mee vullen.
Wat is hier aan de hand? Ik moet aan twee spreekwoorden denken,een Engels en een Frans:
What goes up must come down
En
Les extrèmes se touchent.
Vertaald: Wat omhoog gaat moet naar beneden komen en
De uitersten raken elkaar.
U raadt het al beste lezers, we hebben hier te maken met een metafoor van het leven zelf. Gaan wij immers niet allemaal terug naar onze oorsprong, die trouwens ook een oneindige verzameling cirkels is: Moeder Aarde zelf?
Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren, zo vertelt ons de Bijbel, woorden die op menig graf worden geciteerd.
Wat wil ik dan van de muziek? Wil ik gerustgesteld worden en bevestigd in het gevoel wat ik over dit leven heb? En wat maakt me dan zo geïrriteerd over de muziek die niet naar z'n oorsprong terugkeert?
Kennelijk zijn er componisten geweest die de cirkelgang van het leven zozeer respecteerden, dat ze die tot uitgangspunt van hun composities hebben gemaakt. Anderen hebben die formule losgelaten. Waarom? Omdat ze de dood niet accepteerden ? Omdat ze in hun kunst probeerden de eeuwigheid weer te geven? Omdat ze, geseculariseerd als ze waren, toch verlangden naar het eeuwige leven?
Fascinerend, als je het mij vraagt.
Cicero schreef: Vita brevis, ars longa esse: het leven is kort, de kunst is lang. Maar is de kunst ook oneindig? Of wordt met het opgeven van de beperking de kunst zinloos, zeg maar, zonder betekenis?
We kennen allemaal de naam van onze hoofdstedelijke dierentuin: Artis. Het is slechts een afkorting van de volledige naam: Natura artis magistra: de natuur is de meesteres van de kunst.
Ik blijf het vreemd vinden, dat Willem Wilmink, die ik zeer bewonder, nooit de meest voor de hand liggende reden heeft gevonden voor het omarmend rijm in Annie’s gedicht:
ERWTJES ZIJN ROND.
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de eerste pagina van de website