een verhaal van Frans Tak
Ik ben met Rob Daandels afgereisd naar Alkmaar. Dat vereist enige uitleg, omdat je zo'n tocht niet maakt zonder een duidelijk doel voor ogen te hebben. Het begon met een telefoontje enige tijd geleden. Het was nog vroeg in de morgen. Een tijdstip waarop ik gewoonlijk voor de eerste keer de hond uitlaat. Nu heb ik er een gewoonte van gemaakt, om bij het verlaten van mijn huis, het mobieltje mee te nemen. in de binnenzak wel te verstaan en uiteraard gereed voor ontvangst. Niet dat ik ooit gebeld word wanneer ik mij op straat begeef. Eerder om er gebruik van te maken wanneer ik verdwaald ben of wanneer mijn hond na het loslaten niet terug wil komen en ik een in de buurt wonende verwant kan bellen om assistentie. Deze keer was het echter raak. Halverwege de ochtendwandeling de schemering was nog maar nauwelijks door het prille ochtendgloren verdrongen -, begon het vermaledijde apparaat heftig te trillen tegen mijn linkerborst. Hoewel mijn hersenen dit signaal in eerste instantie vertaalden als zijnde een hartritme stoornis, wist ik na de eerste schrik direct, het is mijn mobieltje verdomme. En dan begint het gelazer. Je begint jezelf uit te pellen. En dat is minstens net zo moeilijk als het uitpakken van een rol beschuit of het openen van een plastic zak met verse broodjes die altijd en eeuwig zijn dichtgeklit met tape. Resultaat: de beschuiten rollen in stukken over de tafel en de broodjes stuiteren over de keukenvloer. Terug naar het mobieltje. Je denkt, ik kom een hand tekort, want met de linker hou ik de beugel vast, waarmee de hond mij sturing geeft en in de rechter de herkenningsstok. En goed verpakt in mijn jekker dat trillende ding, dat naast een irritant muziekstuk God mag weten wie het heeft bedacht tekeer gaat als een vibrator in de willige handen van een nimfomane.
Blijf rustig, dacht ik. Geen paniek. Commandeerde de hond in de zit en riep, dat hij blijven moest. Verwerkte de stok tot een klein formaat. Borg die in de rechter broekzak Rukte de vier drukknopen van de leren jekker los en ritste die open. Deed een greep in de linkerbinnenzak, net iets te klein voor mijn knuist. Kon nog net tussen duim en wijsvinger de bovenzijde van het mobieltje omklemmen en haalde het zonder ongelukken in het daglicht. En juist toen ik de verbinding tot stand wilde brengen door op het daarvoor bestemde knopje te drukken verdween de muziek en hield het trillen op. 'Godverdegodver.' Even kreeg ik de aanvechting dat rot ding op sstraat te smijten. Maar gelukkig won de rede het van de drift. Terug in de binnenzak dus.
Waarom niet gewoon in een zak waar je gemakkelijk bij kan? Ik kijk wel uit. Je wordt aangesproken door een onbekende en zijn maat rolt je mobieltje in een handomdraai uit je zak zonder dat je het merkt. Nee, veiligheid voor alles, dat is mijn devies.
Op het moment dat ik de rits weer wilde sluiten, begon het mobiele instrument opnieuw te trillen. Werd de serene rust van de vroege morgen ruw verstoord door het elektronische muzieksignaal. De verleiding was groot, de stoorzender te negeren, maar de drang om er achter te komen wie er in dat apparaat tekeer ging kreeg de overhand. Dus deed ik ten tweede male een greep in mijn binnenzak, drukte het juiste toetsje in en zette het toestel aan mijn oor. Als de beller zich nu maar niet meldt met 'zorry, verkeerd verbonden', dacht ik nog. Nee dus. Het was Rob daandels.
'Zeg ouwe jongen, kon je je mobieltje niet vinden? Ik probeer je al een eeuwigheid te bereiken. Eerst je huistelefoon en daarna je mobiel.
'Jawel, maar ik moest me eerst half uitkleden om dat ding uit mijn binnenzak te halen.'
'Wie stopt dat ding nou ook in zijn binnenzak man?'
'Ik uiteraard!'
'Jaja.... trouwens heb je even tijd..., je klinkt alsof je tegen een dichte deur bent aangelopen!'
'Ik was bezig mijn hond uit te laten, maar nu ik toch geparkeerd sta, half ontkleed en met jouw stem aan het oor neem ik alle tijd.'
Een aanzwellend lawaai als van een overvliegende straaljager maakte de conversatie onmogelijk. Na het afnemende geraas kwam Daandels weer in de ether.
'Wat was dat voor coleere herrie?'
'Een brommer met afgezaagde knalpijp met zo'n gehelmde idioot erop die denkt, dat het hier het circuit van Assen is. Vertel kerel, ik ben in een opperbeste stemming.'
En toen begon er een stortvloed van woorden mijn gehoorbuis te vervuilen. Een explicatie die op papier minstens een paar kantjes van een a4 rormaat zou beslaan. In het kort kwam het hier op neer. Mijn goede vriend was de bezitter geworden van een pand aan de een of andere wal ergens in alkmaar. Geërfd van een verre oom met een nogal dubieus verleden. Hij had het zwart op wit zo verzekerde hij mij. Van een zekere notaris Kwakernaat uit voornoemde vestigingsplaats.
'Maar wat heb ik in vredesnaam met jouw erfenis van doen beste kerel,' wist ik met moeite zijn relaas te onderbreken. Mijn linkerarm begon vermoeid te raken.
'Helemaal niets ouwe jongen,' liet Daandels mij weten, 'maar ik ben van mijn levensdagen nooit in Alkmaar geweest en omdat ik weet, dat jij daar enige tijd hebt gewoond, dacht ik dat je het misschien wel leuk zou vinden om me naar dat gat te vergezellen, op mijn kosten uiteraard.'
Nou, daar had ik wel oren naar. En aldus geschiedde.
Twee dagen later, het was op een donderdag geloof ik, Reisden we met de dubbeldekker, eerste klas en airco, van Roermond richting Alkmaar. Een rit van bijna drie uur. Nu hoef je je met Daandels nooit te vervelen. Hij lult je de oren van het hoofd plat gezegd. Gaat het niet over zijn vriendin, die zo verdomd lekker kan koken waardoor zijn gewicht met het jaar toeneemt en hij wekelijks moet fitnessen om weer af te vallen, dan spuit hij zijn gram over het gezwets in de Tweede Kamer waar, volgens zijn zeggen, veel te veel partijen bezig zijn het land onbestuurbaar te maken. Hij is van oordeel, dat we door het gezever daar, langzamerhand zijn afgegleden naar het niveau van een bananenrepubliek. En ook deze keer bleef zijn onvrede over de politiek mij niet bespaard. 'Weet jij ouwe jongen, hoeveel partijen er in die Kamer onze belastingcenten zitten op te consumeren?'
Ik wist het niet, dus deed een gok. 'Ik dacht een stuk of acht of iets in die richting.'
'Doe er nog maar een paar pond bij beste kerel. Ik kom tot elf. En dan zitten er nog een paar verdwaalde eenlingen in, waarvan niemand weet wat ze er uitvreten, als ze er zich tenminste ooit vertonen. Je ziet toch als kiezer door het bos de bomen niet meer. Nee ouwe jongen, wat we in dit land nodig hebben is een kiesdrempel en Een drie partijenstelsel waarin alle politieke stromingen zijn vertegenwoordigd. Dan nog het aantal zetels teruggebracht tot honderd en we zijn van die twistende bende af! Eindelijk een bezuiniging die hout snijdt!'
Juist toen ik zijn betoog wilde onderbreken met de opmerking, dat dit nu eenmaal de vrucht was van onze democratie en dat die pluriformiteit de debatten toch wel behoorlijk verlevendigen, kwam er iemand het compartiment binnen die nog voor hij het kon aankondigen al een koffiegeur verspreidde. En dat was een welkome afleiding. Het bracht Daandels in ieder geval op andere gedachten.
Terwijl we onze koffie opslurpten begon hij een serie moppen over mij uit te storten, die bij menigeen het schaamrood op de wangen teweeg zou brengen, maar desondanks in onze directe omgeving een besmuikt gegniffel veroorzaakten. Even had ik wel in de huid van mijn hond willen kruipen, want die lag heerlijk te pitten, snapte van al dat gezwam niets en behoefde zich dus ook niet te generen voor het menselijke ras. Maar Daandels zou Daandels niet zijn om na het vulgaire genre over te stappen naar een verhevener onderwerp. Liet mij weten, zijn collectie dvd 's, met opera's van bekende componisten, te hebben uitgebreid met de Lohengrin van Wagner. En dat bleek voldoende stof om het tot Alkmaar uit te houden.
'Nou ouwe jongen, vertel jij me nou maar eens wat de kortste weg is naar de wallen,' zei Daandels toen we het station in Alkmaar verlieten. Hij tikte me op de schouder. 'Ik moet me nu helemaal op jouw verlaten.'
Met de hond in tuig, staken we de Stationsweg over. Liepen op mijn aanwijzingen de Stationsstraat in, richting Singel. Gingen rechtsaf de brug over en begonnen aan de beklimming van de Vest, een deel van de oude vestingwal van de stad.
Nadat we een eind waren gevorderd, hield Daandels mij staande. 'Wacht 's effe kerel, ik zie bijna geen pest meer. Even mijn dubbel focus verhelderen, ik loop voortdurend in een dikke mist.' Toen hij zijn bril had opgelapt en weer op zijn neus gezet, zei hij: 'Weet je zeker ouwe jongen, dat we zo goed gaan? Ik zie hier niks anders dan bomen en struiken en een eind verderop een molen, maar geen huizen, tenminste niet aan deze kant van het water.'
'Dat klopt, dat is de molen van Piet,' zei ik, 'als ik je goed heb verstaan, moest je op de wallen zijn. Nou, dit zijn de wallen. De oude vestingwallen van Alkmaar begrijp je?'
Daandels sloeg me op de schouder. 'Jij blijft toch ook een grappenmaker he. Ik bedoel de wallen man! Je weet toch wel wat de wallen zijn?, de rosse buurt zogezegd'
'De rosse buurt? Je bedoelt daar waar de hoeren zitten?'
'precies, dat bedoel ik, en die ligt volgens mijn informatie op de Achterdam en niet in die molen daar. Ik dacht, dat ik je dat telefonisch had laten weten.'
'Dat is me dan kennelijk ontgaan. Sorry beste kerel Maar dan hebben we nu wel een probleem, want ik zou niet weten waar die buurt is. Die was er jaren geleden niet. Tenminste niet voorzover ik mij kan herinneren. Ik was toen nog een kind weet je.'
Maar Daandels wist raad. Eenmaal weer in de bewoonde wereld klampte hij een voorbijganger aan en vroeg naar het dichtstbijzijnde politiebureau. 'Deze meneer hier,' hij tikte mij op de schouder, 'is de weg kwijt en aangezien ik hier ook niet zo goed bekend ben kunnen ze hem daar mogelijk van dienst zijn.' De voorbijganger was zeer bereidwillig. Stelde zelfs voor, mij met zijn auto thuis te brengen, maar dat weerde Daandels zeer vriendelijk af. Het politiebureau bleek nog steeds gevestigd te zijn in de straat tegenover de Grote Kerk en dat had ik mijn vriend ook wel kunnen vertellen. Toen we er weer de pas in hadden en ik hem daar opmerkzaam op maakte zei hij samenzweerderig: 'even geduld ouwe jongen. Het wordt nog spannender.' En dat bleek.
Aan de balie van het bureau voerde Daandels de komedie verder op door met een geaffecteerd stemgeluid te verklaren, dat hij werkte aan een promotieonderzoek over gehandicapten en seks. 'Meneer hier,' hij tikte mij even op de onderarm, 'heeft zich vrijwillig beschikbaar gesteld om aan dit onderzoek zijn medewerking te verlenen.'
Terwijl hij voortging nut en noodzaak van dit onderzoek uit te leggen, vroeg ik mij in gemoede af, waartoe deze komedie moest worden opgevoerd. Ik had trouwens de grootste moeite, om mijn gezicht in de plooi te houden.
De dienstdoende brigadier was zeer bereidwillig. Legde uit, hoe wij via de kortste weg de Achterdam konden bereiken. 'Het is niet meer dan een steeg en ligt op nog geen honderd meter van het Waagplein. En,' voegde hij er tenslotte aan toe, 'let u vooral goed op uw portemonnee. Er zijn daar vaak zakkenrollers actief.'
Toen ik Daandels, eenmaal buiten het bureau, vroeg, waarom hij dat idiote verhaal over dat promotieonderzoek had opgedist, merkte hij fijntjes op: 'ik voelde er niets voor om ons ten overstaan van die agent te kwalificeren als twee fervente hoerenlopers, begrijp je ouwe jongen?' En daar was geen spelt tuzzen te krijgen.
Zonder opnieuw te verdwalen bereikten we de Achterdam. De aanblik ervan leek mijn vriend te shockeren, want hij bleef enige tijd sprakeloos staan, steunend op mijn schouder. Begon in een razend tempo in cijfers te prevelen, te beginnen bij één en riep tenslotte hijgend uit: 'God allemachtig! Honderdvijfentwintig!'
'Honderdvijfentwintig wat?'
'Ramen ouwe jongen. Honderdvijfentwintig ramen. Je weet niet wat je ziet!'
'Wat zie je dan man?'
Hij bracht zijn stem terug tot gefluister. 'Achter elk raam een prostituee!. Een complete spermafabriek. Even mijn bril oplappen, want het is weer knap mistig geworden.'
Terwijl hij daarmee doende was, luisterde ik intussen naar het geroezemoes van stemmen, voornamelijk die van mannen, en het geschuifel van ontelbare voeten; het geheel doorspekt met de walgelijke geur van rokende wietgebruikers. Het was er een drukte van belang. De erfenis van Daandels lag aan het einde van de reeks panden. Het bevatte volgens hem twee ramen, waarvan de gordijnen gesloten waren. Dat duidde op 'werk in uitvoering.'
'Blijf hier maar even staan ouwe jongen,' zei hij, 'hier kan je niets gebeuren. Ik ga daar een kijkje nemen, ben zo terug.' En met een stevige klap op mijn schouder, voegde hij er aan toe: 'pas op voor zakkenrollers!'
Dat 'even' duurde knap lang en het was nu niet bepaald een omgeving waar ik me erg op mijn gemak voelde. Dat gevoel werd nog versterkt toen een welriekend parfum mijn reukorgaan beroerde, verspreid door een vrouw die naast mij was opgedoken. Te dicht naar mijn oordeel. Een enigszins hese stem vroeg samenzweerderig: 'meneer gebben mooie gond, u willen graag plezier maken met mooie vrouw miskien?' En omdat ik mij daar totaal niet voor in de stemming voelde, antwoordde ik haastig: 'neenee, ik wacht hier alleen maar op een vriend!'
De vrouw die kennelijk dacht, dat ik anders geaard was, riep er een collega bij en verklaarde: 'meneer gier, gij zoeken seks met vriend.'
'Maar dan moet hij hier niet zijn, zei de collega, die nu ook dichterbij was gekomen. 'De ontmoetingsplaats voor homo's ligt buiten de stad.'
Reeds vanaf mijn geboorte belast met de erfzonde en opgegroeid in een sfeer waarin de vleselijke driften vrijwel tot een taboe waren verheven en slechts tot doel hadden nageslacht te zaaien, was ik van de ene dag op de andere in een door de onderwereld beheerste tuin der lusten verzeild geraakt. Geen wonder, dat ik mij steeds onbehaaglijker ging voelen, temeer daar men mij nu ook nog het stigma van de andere geaardheid had opgeplakt. Het kostte mij de nodige moeite de vrouwen ervan te overtuigen dat er sprake was van een misverstand. Dat ik geen homo maar een hetero was die stond te wachten op zijn vriend, de gloednieuwe eigenaar van een van de panden. Dit had opnieuw een discussie tot gevolg over wie die perzoon dan wel mocht wezen omdat de meeste panden in deze steeg een en dezelfde eigenaar hadden. Tot overmaat van ramp begon het te motregenen; riep een vent, vermoedelijk een pooier, die achter mijn rug in de deuropening van het dichtstbijzijnde pand was verschenen, gebiedend: 'hee meiden, er moet gewerkt worden! Vooruit, terug naar je naaiatelier!' En dat deden ze, zij het met het nodige gemopper en niet, voordat ze mijn hond eerst een stevige aai over de kop hadden gegeven. Alleen van de dieren hebben ze nog liefde te verwachten dacht ik. De pooier pakte me bij de arm en bromde, dat wanneer ik mij niet door die dames wilde laten opwarmen, ik maar beter kon doorlopen. Op dat moment kwam Daandels gelukkig weer boven water, om mij uit deze troebele sexfabriek te verlossen.
'Sorry ouwe jongen het heeft even geduurd, maar de twee dames die ik in het pand aantrof vertelden mij, dat de eigenaar van de overige optrekjes geinteresseerd was in mijn pand. Hij heeft er zijn visitekaartje achtergelaten.' De motregen had intussen de allure van een fikse regenbui aangenomen. En terwijl wij ons haastten naar de dichtstbijzijnde horecagelegenheid, legde Daandels mij uit, dat de peeskamertjes werden bevolkt door vrouwen uit allerlei windstreken. Een multi culti samengestelde rosse buurt zogezegd. 'Een rotte plek in een historisch interessante stad,' was mijn enigszins balsturige commentaar, 'ik weet niet, of je daar als burger trots op moet zijn.'
Maar Daandels was in een opgewekte stemming. Verklaarde, dat hij het pand zou laten taxeren om het vervolgens te verkopen. 'Ik sleep daar een aardige bom duiten uit ouwe jongen.'
Even later zaten we als twee verzopen katten op te drogen in een chinees restaurant. En omdat er volgens Daandels iets gevierd moest worden, mocht ik op zijn kosten een menu uitkiezen. We werden het eens over een rijsttafel voor twee personen. En iedereen die ons daarin is voorgegaan weet dat je daar bij een goede chinees een berg voer voor krijgt. Twee vriendelijke serveersters plaatsten ons tafeltje vol met een keur aan culinaire hoogstandjes uit de chinese keuken. En om het eetgenot te vervolmaken bestelde Daandels er nog een karaf rode wijn bij teneinde de vermoeide smaakpapillen tussentijds wat op te frissen. Toen wij tenslotte, geheel verzadigd de rekening kregen aangereikt, begon Daandels verward te mompelen. Schoof zijn stoel naar achteren en begon opstaande, zichzelf te bekloppen. 'Verdomme, waar heb ik dat rot ding nou toch gelaten.'
'Ben je wat kwijt?' vroeg ik met een bang voorgevoel en begon van de alteratie eveneens met een intern onderzoek, maar al mijn eigendommen zaten nog op hun plaats.
'Mijn portemonnee! Ik ben mijn portemonnee kwijt verdomme,' fluisterde mijn vriend terwijl hij weer ging zitten.
'Waar had je die dan?'
'In mijn achterzak natuurlijk.'
'Wie draagt dat ding nou ook in zijn achterzak, dat is toch de goden verzoeken man. Heeft iemand je soms naar de weg gevraagd?'
'Verdomd ja, nou je het zegt. Vlak voordat ik dat pand binnenging sprak een keurig geklede heer mij aan en vroeg me waar hij de molen van Piet kon vinden.'
'En toen jij hem dat hebt uitgelegd,' zei ik niet zonder leedvermaak, 'heeft zijn maat je portemonnee gerold vrees ik.'
Daandels leek met stomheid geslagen.
'Geen zorgen,' zei ik grootmoedig, 'ik heb de mijne nog. In mijn binnenzak zoals je je zult herinneren!'
'Sorry ouwe jongen, ik hoop dat je er genoeg geld in hebt, anders staan we er gekleurd op.'
'Wat we naar binnen hebben gewerkt, kunnen ze er in ieder geval niet meer uithalen,' zei ik pesterig en haalde mijn portemonnee tevoorschijn. Er zat inderdaad genoeg in om de rekening te voldoen.
'Beschouw het als een voorschot dat je van mij te vorderen hebt' zei Daandels met het air van de gesettelde huisjesmelker. En met die belofte hebben we in goede harmonie de thuisreis aanvaard. Want je kunt van Daandels zeggen wat je wilt, maar als hij je iets belooft, dan houdt hij zich daaraan.
december 2009.
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de eerste pagina van de website