EEN NIEUWE KIJK

een verhaal van Wim van Kooten

Het is net kerstmis geweest en de stad is een beetje rustig, ligt als het ware in afwachting van de dingen die komen gaan, misschien in het nieuwe jaar. De laaghangende avondzon laat de dorre bladeren van beukenhagen goud opglanzen en de koude maar toch zachte wind maakt dat ze ritselen. Ik ben wat vroeg voor mijn afspraak op de Waldeck Pyrmontlaan en besluit in de bistro op de hoek van de Emmastraat en de Koninginneweg maar even een kop koffie te nemen. Ik weet nog dat ze er lekkere cappuccino hebben en ik neem er een appelpunt met slagroom bij.

De plek is precies daar waar de Willemsparkweg in een bocht van naam verandert en Koninginneweg wordt. De bocht spaart een pleintje uit, dat verder geen naam heeft, en waar de tramhalte van lijn 2 is. Daar komen nog twee straten op uit, de Van Eeghenstraat en de Koningslaan. Precies tussen de Koningslaan en de Koninginneweg staat een vrijstaande villa waar ik wat van weet. Vroeger woonde daar Hans, volgens mijn vrouw de maîtresse, volgens mijn schoonvader gewoon een vriendin van haar grootvader. Ik geloof mijn vrouw. Bovendien vertelde ze dat het er zo sjiek is dat er een wc is met een Delfts blauwe pot.

Koffie en taart op, het is inmiddels donker geworden. Ik loop over het terras naar de stoep, steek bijj de zebra over naar het hoekhuis en ga de Koningslaan in, die daar wat naar beneden loopt, langs de vijver achter het Vondelpark. De straatlantaarns branden nu, het is ook een stuk kouder geworden. Ik weet dat de Waldeck Pyrmongtlaan een zijstraat is en ik moet in één van de villa's zijn die zo typerend zijn voor dit rijke stukje Amsterdam-Zuid. Ik kijk langs de gevels van de Koningslaan en dan is het of er iets veranderd is. De huizenrij is bedekt met grote zwarte vlekken, alsof een ludieke kunstenaar ze eerst verpakt heeft in landbouwplastic, dat vervolgens met grof geweld door de gemeente verwijderd is. Maar ze hebben niet alles weg kunnen halen en zo zijn er grote stukken zwart tegen de gevels en ramen aan blijven plakken.

Maar dan gebeurt er iets geks. Als ik mijn ogen op de straat richt, zijn ook daar de zwarte plekken of, liever gezegd, ze gaan met de beweging van mijn ogen mee. Ik knijp eens een oog dicht en er blijken er rechts meer te zitten dan links. Ik kijk eens omhoog, de onbewolkte sterrenhemel in en die ziet er opeens anders uit: niet alsof er wolken zijn, want hij doet zich nog steeds helder en onbewolkt aan me voor. Trouwens, met dit weer in deze vrieskou zijn er geen wolken te verwachten.Waar normaal mijn gezichtsveld bezaaid zou zijn met ontelbaar veel lichtjes, mis ik er nu veel. Het is met niets te vergelijken dat ik al ken.

Ik zoek de Grote Beer, het bekende “steelpannetje” dat ik vroeger ook altijd zocht als ik 's avonds in de polder van school of training naar huis fietste. Ik vind hem niet, maar dat kan ook aan het licht van de grote stad liggen, denk ik.

Mijn afspraak is bij dokter Couzy, die me moet keuren voor mijn eerste baan in het onderwijs. Al het gebruikelijke wordt gecontroleerd Er is een assistente bij, aan wie de dokter zijn bevindingen dicteert. “Zevenentwintig jaar”, zegt de dokter. “Patiënt ziet eruit overeenkomstig zijn leeftijd”.
Mooi, denk ik. Ik zie er in elk geval niet ouder uit dan ik ben.

Eén van de laatste onderdelen is het oogonderzoek met de bekende letterkaart. Ik ben er meestal niet zo goed in, tenminste als ik m'n bril moet afzetten. Dat laatste hoeft niet van de dokter, maar toch breng ik er maar weinig van terecht. De laatste controle was bij een opticien, zomaar ééntje, om me een nieuwe bril aan te meten. Maar het is niet hetzelfde, als wanneer ik m'n bril afzet. Ook nu zijn de zwarte vlekken er weer . Ze beletten me gewoon het zicht op de letters, ook op de grote Z die bovenaan staat.

De keuring is voorbij. De dokter geeft me meteen de uitslag: Ik word goedgekeurd, maar moet wel contact opnemen met een oogarts.

Dertien maanden later. Ik loop weer door de Koningslaan, langs de vijver achter het Vondelpark. Het is wat waterkoud en er staat een bibberend winterzonnetje aan de hemel. Het ziet er mooi uit, maar de bomen zijn kaal en het voelt onbehaaglijk aan.
Ik moet weer langskomen bij dokter Couzy, nog steeds de controlerend geneesheer van mijn school. Inmiddels moet ik oogdruppels gebruiken, die als bijwerking hebben dat ze de pupil vernauwen, waardoor je bij alle soorten licht in een soort schemer leeft, behalve als het extreem zonnig is, zo zonnig als het in Nederland nooit is. Ik heb twee oogartsen en een opticien bezocht Er is me een sterkere bril voorgeschreven, die inmiddels ongebruikt in de kast ligt. De eerste oogarts zei:
“Als ik het zo druk had als u, zou ik ook zwarte vlekken voor mijn ogen hebben”.
Ik moest maar rustig thuis afwachten, het zou heus wel overgaan. De tweede oogarts bezocht ik na de zomervakantie. Hij heeft me voor observatie laten opnemen inhet ziekenhuis, waar ik geopereerd en verdwaasd weer uit ben gekomen.

Het heet glaucoom.

Dokter Couzy is zeer geïnteresseerd. Hij vraagt: “Mag ik even kijken?”
Natuurlijk mag de dokter kijken.Hij heeft immers de macht daartoe van mijn baas gekregen. En dus laat ik mijn bovenste ooglid optillen en hoor hoe de dokter, als een kind met een nieuw speeltje, enthousiast opmerkt dat hij nog niet eerder een iridectomie heeft gezien.

Ik mag voorzichtig, in fasen, weer aan het werk.

Amsterdam, 24 maart 2011.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website