Drie prozastukjes van Hans Godfroid



Het mirakel van Kekum


Heeft Lourdes zijn grot, Alkmaar zijn bloedmirakel, Halle zijn zwarte madonna, sinds kort heeft Kekum zijn eigen mirakel, namelijk de onbevlekte ontvangenis van Veronica. Wordt ons dorp door sommigen nog steeds geassocieerd met de brand van het oude café en met alle misverstanden die dat tot gevolg had over ons, arme Kekummers, binnenkort rollen er touringcars vol bedevaartgangers massaal over de dijk naar hier om het wonder met eigen ogen te aanschouwen. Rolstoelen, krukken, kunstgebitten worden achtergelaten langs de Zwaansweg omdat ze overbodig zijn geworden na aanschouwing van de maagd Veronica in levenden lijve. Want, is een fatsoenlijke heilige minstens honderd jaar dood, Veronica staat nog stevig op haar vier zwarte poten met witte sokjes en kijkt schaapachtig naar al die belangstelling. De middenstand zal weer opbloeien, foto's en plukjes heilige wol worden voor topprijzen verkocht, koffie en gebak is overal te koop en misschien opent een nieuwe fietsenwinkel haar deuren om rolstoelbanden te plakken. Want wat is het geval? Om dat te snappen, moet u eerst inzicht hebben in de normale gang van zaken bij een kleine schapenhouderij als de mijne. Er is sprake van een jaarcyclus die meestal begint in september of oktober met de komst van de ram. Bij binnenkomst krijgt die onmiddellijk een tuigje om met een kleurkrijt op de borst. Als hij wordt losgelaten tussen de ooien en hij vindt één van de dames erg aantrekkelijk, dan pakt hij dat krijtje en zet een kruisje boven haar staart. Na een paar weken wordt het verwisseld voor een andere kleur om te controleren of hij misschien niet twee keer hetzelfde meisje heeft bemind. Na een week of zes mag de stoere bink op vakantie om uit te rusten van al die kruisjes. De schapenhouder weet zo of alle dames een relatie hebben gehad en wanneer dat ongeveer z'n vruchten kan afwerpen. Tel er vijf maanden bij op en trek daar weer vijf dagen van af en je hebt ongeveer de dag dat er nieuw leven in de stal kan ontluiken. Handig en ook wel een beetje komisch als je dat naar menselijke maatstaven vertaalt. Ik zal u de opmerkingen besparen die me daaromtrent door zekere plaatselijke handelaar met een vette knipoog werden toevertrouwd. Je kunt dus op een krukje bij de kraamvrouw zitten wachten tot de blijde gebeurtenis zich aankondigt.
Was het maar zo'n feest. De datum van de daad staat weliswaar vast, het resultaat is nogal eens vervroegd of vertraagd en kost wel een paar keer je nachtrust. Toch is het een aardige richtlijn … dacht ik. Samen met Johan had ik een paar dagen eerder dan gepland de dames uit de polder naar huis gehaald. Een fluitje van een cent als alles goed gaat, een hele exercitie als ze graag bij Bram van de wintertarwe willen proeven of anderszins helemaal geen haast hebben. Dit maal ging het vlot, dook ik niet als twee jaar geleden de sloot in toen ik me op mijn fiets omdraaide om te zien of de kudde volgde, kwamen we geen honden tegen en bleven de auto's netjes achter ons rijden. Vijf dagen voor de eerste uitrekendatum was de dameskrans thuis. Maar nu komt het: De ochtend erna liep ik onbekommerd naar de stal en hoorde buiten al meer lawaai dan ze gewoonlijk maken. Waarschijnlijk hoorden ze het grint kraken en dachten direct aan eten. Zo gaat dat, niet alleen bij dieren. Binnen zag ik dat er iets mis was, overal in de schuur lag mest, waren fietsen omgevallen en laarzen verspreid, kortom, de toegang tot het schapenhok zat niet goed dicht en schapen zijn even dom als nieuwsgierig. Omdat ze niets vonden, maakten ze er een smeerboel van. Ik was lichtelijk ontstemd. Toen ik ze dat wilde vertellen, hoorde ik een geluid dat heel erg op de eerste kreetjes van een lam leek en inderdaad, bij Veronica stonden zich twee zwartbles lammetjes te verdringen om een speen.
Ik moet even uitleggen wie Veronica is. Schapen hebben normaal gesproken geen naam, ze hebben een nummer in hun oren en hoe ze elkaar onderling noemen, weet ik niet, waarschijnlijk 'Bèh.' De enige die wel een naam heeft is een zwartbles ooi, een zwart dier met een witte streep over haar kop en neus plus twee sokken en een wit puntje aan de staart. Ik kreeg haar als lam van een groep vrienden toen mijn vrouw en ik ons 40-jarig huwelijk vierden. Overbuurvrouw Lies las bij die gelegenheid het gedicht van Annie M.G. Schmidt voor over 'Het schaap Veronica', dat van alles beleeft. Nu weet u wie Veronica is, maar nog niet waarom zij lammerde voor de datum. Veronica was namelijk onbevlekt, had geen geel en geen blauw stigma en was dus niet door een ram bestegen en desondanks schonk ze het leven aan twee prachtige ooilammeren, haar evenbeelden. Ik denk dat er voor minder bedevaartplaatsen zijn ontstaan en weet zeker dat na de publicatie van dit stukje, het in Kekum helemaal los gaat. Nog even een naam verzinnen voor dit wonderbare verschijnsel, of doet u dat voor me?
Vanochtend begreep ik eerst de ware toedracht van het wonder. Ik wil het u wel toevertrouwen als u belooft te zullen zwijgen. Toen ik vanochtend na weer een doorwaakte nacht die geresulteerd had in lam nummer 17 en 18, het pad overstak naar mijn huis, zat daar bovenop het dak naast de schoorsteen de uit de kluiten gewassen ooievaar van buurman Siem. Die keek me eens aan met haar kraaloogjes en knipoogde me schuldbewust toe.

Sardijnse schets 2015


Schapen

Wanneer de zomervakantie is geboekt, surft mijn vrouw het internet af en bladert in reisgidsen op zoek naar informatie over het land of de streek waar we naar toe gaan. Ik kijk in de catalogus van Passend Lezen naar boeken die zich daar afspelen of er geschreven zijn.
Sardinië. Wat is daar zoal geschreven? Ik vind een reeks detectives die zich in het binnenland afspeelt, veel bandiddo's, veel schapen en ezels, veel idioten. Mogelijk geïnspireerd op een vergelijkbare reeks uit Sicilië, commissaris Montalbano door Andrea Camelleri, een stuk spannender en actueler. Meer indruk maakte het boek Padre, padrone op me. Het is geschreven door Gavino Ledda en is een geromantiseerde biografie van de schrijver, die als herdersjongen opgroeit, tot zijn 20ste jaar onder de knoet van zijn vader leeft, die onderwijs tijdverspilling vindt en wiens kinderen dus stuk voor stuk analfabeet blijven. De zoon ontvlucht de benauwenis van het uitzichtloze herdersbestaan in een veranderend Sardinië van de jaren vijftig, neemt dienst in het leger, leert lezen en schrijven, studeert door tot hij zich uiteindelijk inschrijft aan een letterenfaculteit. Gedetailleerd wordt het allesbehalve romantische bestaan in het isolement van de Sardijnse bergen beschreven, wat in zekere zin nog voortduurt. Dat wilde ik als kleinschalige schapenhouder wel eens met eigen ogen zien. Onze bestemming, Alghero, ligt aan de kust dus verwachtte ik geen schapen maar vooral mensen. Die waren er dan ook in overvloed. Drie straten verwijderd van de boulevard, straten waar de echte Algheronen wonen, staat een markthal waar verse groenten, fruit, vis en vlees worden verkocht. Een markt waar de groenteboer een hand op mijn schouder legt en me zijn perziken, druiven en vijgen toont. Ik koop van alles twee stuks die hij in een zak stopt en ermee naar zijn moeder loopt. Die kijkt bedenkelijk, weegt alles, noemt een onverstaanbare prijs , iets als quatro euro cienquante sei en heeft niet terug van 50 euro.
Met mijn aankopen trap ik op een gehuurde fiets naar de rand van de stad, op zoek naar platteland maar rijd me klem in doodlopende straten. Eindelijk vind ik een weggetje dat het akkerland in lijkt te gaan. Na een paar honderd meter stuit ik op een bizarre verzameling bouwsels in allerlei stadia van ontwikkeling en verval, midden in het land, stovend in de zon. Mijn pad verandert onverwacht in een buitenissig brede weg die weer abrupt eindigt in een braakliggend veld vol onduidelijke rommel. Een bushalte markeert het einde van de wereld. Af en toe passeert een scooter of een tuktuk, op de stoep staat een auto, waar een man en een jonge vrouw uitstappen, indruk gesprek, op weg naar niets. Surrealistisch heette dat 30 jaar geleden, Fellini zou het decor zo kunnen gebruiken en, om bij de literatuur te blijven, Nicolo Ammaniti deed het al in boeken als 'Ik haal je op, ik neem je mee'. Geen schaap te bekennen. Dit lijkt meer op het Italië van Berlusconi, 60 lawaaierige televisiezenders, corrupte ondernemers, idiote bouwprojecten.
Al de eerste avond na aankomst raakten we verstrikt in de ontluisterende werkelijkheid van een wervelende Italiaanse kermis. Over de boulevard was de passeggiata al aan de gang, flanerende Italianen wandelend langs kraampjes met prullaria en eten, op een achtergrond van gillende achtbanen en zwierende schuitjes. Sierlijke scheepsrompen waren afgemeerd in de ruime baai, waar een gloeiende zon zwijgend in wegzonk. De muren van de vesting Alghero waren paars en groen aangelicht, op een podium dansten Chinezen, Aboriginals en Ieren, ingeluid en nagewuifd door een beeldschone presentatrice die verdronk in haar eigen woordenvloed. Het spektakel zou zo op RAI 1 uitgezonden kunnen worden.
Op één van de laatste dagen wees mijn vrouw me door de ruit van een lijnbus op een kudde schapen op de steile heuvels langs de kustweg naar Bosa. Eindelijk dan toch. Er was geen herder te zien.

Koffie

Na twee dagen weet ze het precies: Espresso met niet meer dan één zakje suiker.
'Prego?', vraagt ze als ik voor het eerst haar winkeltje binnenstap.
'uno espresso', probeer ik in mijn beste Italiaans.
'Zucchere?'
Ik knik.
'Uno?'
Ik kijk naar het vingerhoedje van aardewerk. Daar kunnen bezwaarlijk meer zakjes in. Ik knik opnieuw.
Ze legt een schoteltje op het buffet en een lepeltje voor hele kleine mensjes, draait zich om en rommelt aan een ingewikkeld apparaat met veel chroom. Het ding begint te bruisen en te stomen en langzaam stroomt een donkerbruine vloeistof in het vingerhoedje. Bij 'espresso' stel ik me iets voor onder hoge druk, of met hoge snelheid. Nee, het duurt een volle minuut om 3 cc te tappen. Intussen droogt ze met een heldere doek het kabouterservies af dat juist uit een stomende vaatwasser komt. Mijn kopje wordt op het schoteltje gezet, ze scheurt een suikerzakje open en leegt het in het kopje zonder dat het overstroomt. Ik wil het aanpakken. Fout! Het omaatje roert de suiker er met professionele gebaren doorheen, kijkt in het lepeltje naar het resultaat alsof ze de toekomst kan voorspellen uit de gouden vloeistof. Ze draait het oortje naar rechts en reikt me het kopje aan. Nu mag ik geen fout meer maken.
Ergens heb ik gelezen dat je zo'n kopje in één slok moet legen. Meer zit er dan ook niet in, maar wij Nederlanders zijn gewend om te nippen. Ik ben geslaagd op één onderdeel na. Dat begrijp ik pas als mijn buurman, die drie porties suiker geroerd krijgt, omstandig de bodem van het kopje leeg lepelt, korreltjes koffiedrab vermengd met onopgeloste suiker. Ik zal het voortaan ook zo doen.
Per dag gaat het beter. Op de derde dag hoef ik maar te groeten en onmiddellijk staat het kopje onder de stoommachine.
Een Italiaanse espressobar aan een drukke weg, de gevel stovend in de ochtendzon. Op een paar wankele stoelen op de stoep zitten twee mannen de loop van het verkeer te bestuderen. Af en toe groeten ze iemand die passeert met een krant of een plastic zak met boodschappen uit de markthal aan de overkant. Achter het kralengordijn schemert de bar, met een vitrine waarin koekkruimels verspreid liggen. Er flikkert een zwijgzame televisie die aan het plafond is opgehangen, vier schilderijtjes van opgedofte dames uit een heel andere tijd hangen aan een spijker, er staan een paar stoelen waarop een man zit die naar de bar staart en een vrouw met een lege kinderwagen die met een vriendin belt. De uitbaatster is waarschijnlijk even oud als ik, maar lijkt tien jaar ouder door de sterke bril en het dunne grijze haar dat op een slordig knotje gebonden is. Vier dagen hetzelfde tafereel. Op de dag van ons vertrek neem ik me voor om haar te omhelzen en haar vaarwel te zeggen. Maar nee, zwijgend brouwt ze mijn espresso, zwijgend leg ik een euro op de toog, drink volgens voorschrift het kopje leeg en lepel de suiker op.
'Ciao, arrivederci'.


Wijn uit Navarra 2003


Villamayor is een vlek op de puntige Monjardin in de westelijke uitlopers van de Pyreneeën, Baskenland, Navarra. Door een wirwar van straatjes loopt tussen okeren gevels de Camino Francés, de westelijke pelgrimsroute naar Santiago de Compostella. Pelgrims zwoegen zich een weg omhoog op zoek naar brood en wijn, naar onderdak voor de komende nacht.
'Het is zo sneu om ze helemaal omhoog te laten lopen, maar echt, we zitten vol.'
Een Nederlandse vrijwilligster loopt toe op een zwaar bepakte figuur die het zweet van het voorhoofd wist. De pelgrim zet met vermoeide tred zijn reis voort, nog ruim twaalf kilometer naar het volgende hostel met eenzelfde onzekere uitkomst. Een excentriek uitgedoste Fransman laat zich niet zo gemakkelijk afschepen. Hij bindt zijn ezel aan een hek en beklimt het terras. Alleen iets drinken, overnachten doet hij in een tentje langs de weg. Met een glas in de hand vertelt hij lachend dat hij in Lyon de ezel heeft geleased en twee dagen voor zijn einddoel de eigenaar zal bellen om het beestje op te halen.
We zijn bij het hostel van Villamayor, de plek waar Harald ruim een jaar als herbergier heeft gewerkt en waar hij Annemarieke beter heeft leren kennen, zo goed zelfs dat zij gaan trouwen. En om die reden zijn wij hier, vijf mannen op een merkwaardige vrijgezellentrip: Opa, mijn vader, 86 jaar, Bram, de vader van de bruidegom, 72 jaar, Alex, handelaar in vis, broer en ik, de schoonvader. En uiteraard de bruidegom zelf, Harald, op persoonlijke pelgrimage naar dierbare plekjes van dit bergland. Eigenlijk zijn we hier om wijn in te kopen voor het feest. Honderddertig liter rode wijn in dozen van vijf liter passen moeiteloos in onze bus. De prijs is laag, de kwaliteit acceptabel, de 1400 kilometer heen en terug enigszins buiten proportie. Vijf dagen staan ons ter beschikking om de reis te maken, wijn te kopen en om te zien waar Harald leefde in een inspirerende periode van zijn leven. Men kent hem nog. In het hostel, op het kantoor van de wijnboer en ook de man op de mountainbike die ons de goed verscholen barbecueplaats wijst, herkent hem als Harald hem een foto van de plek toont. Spontaan verwisselt hij zijn fiets voor een fourwheeldrive benzineslurper en hobbelt ons voor over nagenoeg onneembare paden, van de ene heuvel naar de andere. Alex, die 's zomers alle Zeeuwse restaurants van vis voorziet, is 's winters taxichauffeur en doet zijn best het Spaanse tempo te volgen, maar aarzelt bij sommige passages, bang om het carter van de bus lek te rijden. Lachend wijst onze gids de laatste honderd meter naar boven, daar is het. Onze bus zal het hoogstwaarschijnlijk niet halen, we inspecteren het weggetje met diep uitgesleten sporen en grote keien die klaar liggen om forse schade aan te richten. En dan is er nog opa, mijn oude vader, die haalt het nooit. Na een forse klim wacht ons boven op de heuvel een fascinerend panorama, de ultieme plek voor het grillen van de sardientjes die onder de bank in de bus liggen te broeien. We zouden gebruik kunnen maken van de beschutting van een schuilhut, annex kapel, voor het geval de dreigende wolkenmassa zich van zijn last zal verlossen. We twijfelen en zullen het aan opa overlaten, die in de bus is achtergebleven. De avond valt, er dreigt regen en het pad zal glibberig worden.
Onverrichterzake dalen we hotsend en botsend af naar de verharde weg en besluiten eerst onderdak voor de nacht te zoeken. We rijden 20 kilometer verder naar Sierra de Codes, een voormalig klooster bij Torres del Rio. De façade van het grote gebouw ziet er niet erg gastvrij uit, maar er is plaats, volop plaats, we zijn de enige gasten. De sardientjes roosteren we iets verder op een openbare barbecueplaats. Een gure vallende bergwind bemoeilijkt de onderneming, maar als de houtskool eenmaal gloeit, is de wind een goede blaasbalg. Wijn, worst, salade, alles hebben we ingeslagen in een supermarkt in Estella. Het avondmaal op de heuvel, omgeven door lage heuveltoppen en dreigende wolken smaakt onvergelijkelijk.
'3500 kilometer in vijf dagen, je lijkt wel gek.'
Dit commentaar hadden we wel verwacht en werd inderdaad gegeven. We wisten waar we voor kozen en voelden ons bevoorrecht toen we vanuit de opening van een grot over bergtoppen en hoogvlakten uitkeken, waarboven aasgieren en vale gieren majestueuze cirkels beschreven. Ook toen we wandelden door een smal verstild dal waarin uitbundig gele brem en bescheiden witte orchideeën bloeiden. In Iranzu overnachtten we weer in een klooster, beheerd door een gastvrije waard met een rond hoofd en een ronde buik. Hij serveerde een vismaaltijd die door de monniken van weleer niet versmaad zou worden. Hun zintuigen, aan weinig prikkels gewend, zullen ontvankelijk zijn geweest voor de kruidige geuren, de uitbundige kleuren, de zachte vogelgeluiden en het kabbelen van de beek in de ontluikende lente.
In een villa in een spookdorp bij Estella hing een doodse stilte. De kalender was niet afgescheurd na juli 1978. Op slag moet iedereen het dorp hebben verlaten, kleding hing nog in de kasten, meubels stonden klaar om de familie te ontvangen voor het middagmaal, een ansichtkaart van de heilige familie uit 1913 getuigde van een diep geworteld geloof. Ook dat zagen we, geleid door onze gids die ons in zo korte tijd zoveel wilde laten zien. Te veel en toch niet genoeg.
Op dinsdagavond rond tien uur zochten we op een bedrijfsterrein ten noorden van Parijs een hotel. Alles was vol naar het scheen. Rokende mannen voor een Formule 1 hotel verwezen ons naar een andere ongezellige locatie tien kilometer verderop en, wonder boven wonder, een automaat gaf aan dat er voor vijf man plaats was in het plastic interieur.
We vierden de laatste avond met een glaasje rood zoet Spaans vocht in een wegwerpbekertje, hangend op steriele, stijf opgemaakte bedden onder sfeerloos wit licht.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website