een gedicht van Jaap van der Hoest
Tijden lang heb ik mij
er geen tijd voor gegund,
de waarde klopte niet aan.
Ik merk 't nu ik 't wel doe.
's Middags neem ik plaats,
eenvoudig, dan wel gewoon,
in de tuin, achter mijn kamer,
vouw een kussenloze stoel uit.
De zon moet zich presenteren,
in beminnende aanwezigheid,
voor een behaaglijke warmte.
Lijf en geest verenigen in rust.
In uiterlijk schijnende saaiheid
komt op wat in mij geborgen zit,
resultaat van geweken spanning.
Ik zie terug, ruim beschouwend.
IJdelheid der ijdelheden, denk ik.
Mijn geestesoog ziet een albatros,
onbelemmerd zwevend boven zee.
Zuiver klinkt muziek, zonder zang.
Verkeer ik nu in een serene sfeer?
Ik sta het mijzelf toe, een moment.
Op mijn lachende fiets, dichtte ik ooit,
ja, langs het heelal, Helios achterna.
Mijn tijd van in dienst zijn, is voorbij.
Andere betekenissen vullen mijn leven.
Aanwezigheid kan al voldoende zijn.
Gedeelde herinneringen verbinden.
Vogels laten horen niet ver weg te zijn.
Van kinderspel vlakbij klinkt vreugde.
Straks zal ik wat schoffelen in mijn tuin.
Snoeien laat ik voorlopig nog achterwege.