Hooibouw


een kort verhaal van Hans Godfroid

De lamp tekent een grillig reliëf in de achtergevel van de oude boerderij en knippert af en toe alsof hij moe is van de nacht. Zwarte silhouetten van bomen en schuren tekenen zich af tegen de iets lichtere zomeravondhemel waaraan de volle maan majestueus schijnt. Verre geluiden van kikkers en een eenzame koe, af en toe een auto die over de dijk suist en het gerammel van ratten die over de golfplaten en de zinken goot van een schuurtje rennen. Het gepraat van mannen, vier, vijf, mompelend, soms een heldere lach, een roestig hoesten en dan weer stilte. Niet lang, want als er iemand weer een verhaal begint, wordt er al snel gegrinnikt, vallen ze elkaar in de rede, ieder luistert naar zijn eigen verhaal.
Het is hooibouw.
Een zoele avond, zeer geschikt om een stuk te fietsen, niet te ver, het is nog te warm, maar even een ijsje eten in Arkel en dan weer terug, met een wijntje genieten van de lauwe avond. De buren hadden blijkbaar het zelfde idee, want ook zij eten een ijsje in Arkel op een bankje voor het cafetaria, kijkend naar het drukke verkeer. Op de terugweg krijgt onze kleine meid zadelpijn, een teken dat het fietsen wat haar betreft lang genoeg geduurd heeft en zij net zo lief nog even naar de speeltuin in de boomgaard was gegaan. Nog een kwartiertje dan als we thuis zijn.
Loom leggen we de laatste honderd meter Hooglandse Tiendweg en Zwaansweg af. Ik merk dat ik een drukke week heb gehad, ik ben moe. Als we de laatste bocht van de weg ronden, slaat de schrik me om het hart. Er staat een wagen met hooi voor de schuur van mijn andere buurman en als we dichterbij komen, zie ik maar twee mannen aan het werk. Ik kan er niet omheen, ik moet helpen, tenslotte heb ik me er het hele seizoen al aan onttrokken. Mijn fietsende buurman komt ook thuis, ook hij heeft een verschrikte blik in de ogen. Niet ver genoeg gefietst. Natuurlijk helpen we, burenplicht, eerst even omkleden.
Er staat nog een wagen op de weg, als die gelost is, zijn we over een uurtje klaar. Mis. Er wachten op Rietveld nog een paar honderd pakken hooi, geperst en wel, om opgeladen te worden en misschien zelfs wel om gelost te worden. Ik merk duidelijk aan mijn spieren dat het mijn eerste hooibouw is dit jaar, in mijn herinnering waren die pakken vorige jaren veel lichter. Ik sta op de vervelendste maar ook op de prettigste plaats: Op de wagen is het hard werken, maar ik sta in ieder geval buiten, waar het zachtjes waait en af en toe zie je nog eens iemand voorbij gaan. Achter het luik hoor ik het bonzen van vallende pakken en stampende voeten op de houten vloer. Ik zie alleen het vierkante gat waar ik de pakken doorheen moet werken en af en toe een paar handen die het pak wat klaar ligt, doorgeven aan de volgende. "Het zal daarbinnen wel lekker warm zijn", denk ik met leedvermaak en schud het hooi uit mijn shirt. Als ik steeds lager kom te staan doordat het aantal lagen hooi op de wagen vermindert, wordt het voor mij hard werken. Pakken lostrekken uit de laatste laag, omhoog werken naar het trapje van pakken, er bovenop klimmen en het pak afleveren door het luik. Ik zweet me ongelukkig. Bij de laatste laag krijg ik hulp, het gaat ze daarboven zeker te langzaam. Welnu, ik ben ook geen beroeps, maar zij zijn het evenmin, want een echte boer is hier niet te vinden, als je tenminste een voormalig arbeider van de glasfabriek, een hutter, geen boer wilt noemen als hij een paar duizend pakken hooi per zomer verwerkt, dijken maait, paarden, koeien en schapen houdt. Nu goed dus, wel een boer. Maar de rest, niet echt van agrarische afkomst.
Het laatste pak, één, twee drie ...., mis, tussen schuur en wagen gevallen.
Snel iets drinken en dan naar Rietveld met de auto, vier naar zweet stinkende lijven opeen geperst, gavels achterin. Daar ligt een scheve kamp met zo te zien 200 pakken. De eerste liggen zo op de bandenwagen, maar daarna wordt het anders, die pakken zijn gevuld met lood. Of met water? Bij nadere beschouwing staan de diepe greppels vol water, het is een noodhooibouw, na een tijd van veel regen is het hooi uit de greppels gerijfd, heeft twee dagen gedroogd en persen maar. Ik til me een breuk aan die zware jongens, maar ik laat me niet kennen. Met zijn tweeën? Nog niet. Bij de vierde laag geef ik me over, dan maar samen. Over de kop of gewoon vooruit. Het eerste heeft het nadeel dat je veel hooi op je hoofd en in je nek krijgt, maar het is lichter. Zeven lagen en dan wordt het tobben, de wagen helt gevaarlijk over bij het nemen van een bocht, degene die er bovenop zit, zwaait heen en weer, maar het gaat goed, de chauffeur mag blijven. Gewoonlijk zit er bij de hooibouw een vrouw op de trekker of een kind, maar ditmaal een kneus. Het gevaarlijke werk wordt overgenomen door de verantwoordelijke van de dag bij moeilijke passages. Kenmerkend voor de chauffeur is dat hij het nooit goed doet en van alle kanten commentaar op zijn rijkunst krijgt. Kinderen vinden dat vaak vervelend, maar, denk ik, zo zijn we allemaal begonnen. Een andere kindertaak is het recht leggen van de pakken om zodoende nodeloos slepen te voorkomen, maar dit keer zijn er geen kinderen, dus zeulen we soms tien meter met een pak boven het hoofd door het gemaaide veld. Het is donker als het laatste pak omhoog gaat. De trekker wordt naar de schuur gereden en dat was het dan, of niet? Lossen? Nee toch ... Ja toch, lossen! Na een dik uur, het is al rond middernacht, wordt het luik gesloten. Klaar! Graag zou ik de opmerkingen en vaktermen die rond het hooien gebruikt worden, willen noteren, maar gek genoeg, als ik zit te schrijven, weet ik ze niet meer. Die opmerkingen ontstaan en vergaan met de hooibouw, ze zijn er niet los van te maken. Als regel geldt: Hoe zwaarder de last, hoe lager het peil. Eén term komt nog boven: Weet u wat trouwen is? In de hooibouw dan. Nee dat is niet romantisch in het hooi gaan liggen en om haar hand vragen, nee, als er weinig ruimte is en je wilt toch stevig laden, zet je twee pakken hooi schuin tegen elkaar, waarna je met een daartoe geëigende kreet de twee pakken in het midden omlaag stampt, tot ze gezellig, stevig tegen elkaar aan in het nauwe gat liggen. En dan nog: Er bestaan geen balen hooi, alleen pakken en een hooivork, daar heeft niemand hier ooit van gehoord, hoogstens van een vurk, maar meestal een gavel. Dan heb je nog termen als inruggen of -wiersen maar dat zijn termen voor het agrarisch onderwijs.
Eindelijk klaar, de lamp uit, bij het schijnsel waarvan de zwoegende lijven tegen een decor van eindeloze stapels en lagen hooi en in een wolk van hooistof, haast schilderachtig worden. Op de tast de trap af, blindelings door de onbekende schuur struikelend naar buiten, eindelijk frisse lucht. Nog even wat drinken, lekker. Twee op de houten bank, de rest op tuinstoelen en één van ons in een karakteristieke pose, schuin leunend tegen een muurtje, één been steunt, het andere gebogen, haast opgetrokken, de steunende arm omhoog tegen de muur en het hoofd weer schuin geleund tegen die arm. En in de vrije arm natuurlijk een biertje. Een andere karakteristieke houding is die waarin mijn buurman van 15 jaar geleden, een echte boer, op zijn bezem leunend, een gesprek kon voeren, zo op zijn gemak. En dan was er nog die van een nu al enige jaren overleden dorpsgenoot op zijn opoefiets, met het melkbusje aan het stuur, kaarsrecht. Ik zelf drink geen bier, dat is veel te waterig, gelukkig is er ook wat sterkers, als mijn dorst met limonade gelest is. En dan glijden ze steeds makkelijker naar binnen, al kletsend en zwetsend, lachend om ieder die een beurt krijgt, oude anekdotes van het dorp of de hooibouw. Van die keer dat we 's avonds om elf uur nog op de pers zaten te wachten en er iemand riep: "Daar komt ie" en er een elektrisch invalidenwagentje over de dijk passeerde. Leuk? Op dat moment wel, als je moe bent na noeste arbeid. Het wordt later en later. "Heb je ook whisky?" "Ik heb zoveel drank dat ik jullie vijf jaar hier kan houden". Overdreven. De whisky komt, maar de lucht alleen al staat me tegen, ik houd het bij jonge klare, bovendien, die fles is haast leeg en ik krijg slaap. Dronken we teveel? Deden we er iemand kwaad mee? 's Nachts onder de douche (want ik kom er niet in zonder me te wassen) kon ik nog op één been staan, om mijn voeten in te zepen. Alleen die volgende ochtend.... Maar het was gelukkig zaterdag en het regende, dus, geen hooi.

Opmerkelijk is het om na een poosje deze avond met alle spelers te memoreren, het bleek toch iets wilder te zijn geweest dan ik dacht. Op de terugweg in de auto meende ik bij elke keer dat er geschakeld werd een elektronisch toontje te horen. Achteraf blijk ik de enige te zijn. Een ander was van vermoeidheid niet van plan zich nog te wassen en had voor de vorm de douchekraan enige tijd open gezet, maar werd op de rand van de echtelijke sponde terugverwezen naar de badkamer. En dan was er nog eentje wiens gade gemerkt had hoe de stand van zaken was en werd naar de logeerkamer verbannen.
Dronken we teveel? Wie deden we er kwaad mee?

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website