Wind, zon, hemelwater


een gedicht van Jaap van der Hoest

1.
Het waait.
Lucht wil naar elders.
Te midden van, ergens,
ben ik, sta, ga, loop ik.
Zon is er.
Stralen komen neer,
van een boven, ver weg,
op mij, terwijl ik ben.
Wolken dreigen,
bedekken, maken waar.
Water valt, in druppels,
tot kliedernatte plassen.
Wisselvallig, weerberichten
stemmen wispelturig.
Gevoel van wind, warmte
en regen, geen balans.
Binnenshuis: geregel met
ramen en deuren, knoppen
voor verwarming, ventilatie,
een huisdier, planten in kozijnen.
Buitenshuis: enige natuur,
geen afzondering, beheersing
ontbreekt, zonder bediening,
tamme dieren en parken.
J.C. Bloem dichtte ooit:
"…wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen".


2.
Intussen verandert het klimaat.
Warmer wordt de aarde. Regen
valt hier hard, daar niet. IJs ont-
dooit, water stijgt. Tot hoe hoog?
De oertijd kende de zondvloed,
een ark vol met overlevenden.
God gaf Noach een opdracht,
redding volgde van mens, dier.
Wind ging over de aarde en
wateren verstilden, trokken terug.
Op Ararats bergen rustte de ark.
Een vrije duif bracht een olijfblad.
Geen vloed meer, beloofde God
Noach. En een boog zou komen
steeds als regen is verschenen.
Daar ontstond een groot verbond.

Een ‘nooit meer woest en ledig’
bood vertrouwen. Blijft verderf
van de mens nu uit? Het klimaat
wordt anders, gestaag stijgt water.
Wisselvalligheid in weerberichten,
stemmingen tonen wispelturigheid.
Wanneer steekt wind op? Wat zal
de zon doen? Hoe vallen regens?
Mensen hebben knoppen, kennis
voor regeling, reeds in eigen huis.
En nut van wind, oerkracht, van zon,
hemelbron, van te reguleren water.


***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website