Drie verhalen uit de verhalenbundel Jassos van Jan de Kort


In het vorige Pointe-nummer zijn het Voorwoord, de Inleiding en een eerste verhaal uit Jassos van Jan de Kort geplaatst. De volgende 3 verhalen zijn een vervolg hierop.

Georgos, tok-tok

If you are going to San Francisco... Flower power. Hippiekolonies had je in de woelige jaren zeventig niet alleen in Amerika. If you're going to Matala, zou het ook prima hebben kunnen klinken. Er had zich in die periode namelijk een groep hippies genesteld in de oude schuilgrotten van Matala. Ver weg van de moderne tijd, het harde kapitalisme, of het onderdrukkende communisme. In dezelfde grotten waar ooit de christenen zich voor de Turkse overheersers schuilhielden, rookten en zongen de bloemenkinderen. De bevolking vond het eigenlijk maar niks. Maar ach, die jongelui deden geen vlieg kwaad en aan de andere kant steunden zij de lokale economie met de inkoop van hun levensmiddelen. Regelmatig kochten zij zelfs flinke hoeveelheden drank voor hun wilde feesten op het strand van Comos. Pas laat in de jaren zeventig besloot een aantal kolonels van het regime in Athene dat het maar eens afgelopen moest zijn met die vieze troep, dat losgeslagen zooitje ongeregeld daar op Kreta. De hippies kregen één serieuze waarschuwing. Voor de meesten was die duidelijk genoeg. Enkele hardleerse achterblijvers werden met de restanten weggeveegd door een groep militairen. Zo keerde Matala terug naar wat het ooit was, een klein en eenvoudig vissersdorp dat in de loop der jaren zou dromen van drommen toeristen, al was dat pas veel later.
In de tijd dat Guus en ik halverwege de jaren tachtig in Pitsidia waren, leefden er nog een paar van die oude hippiejongens en -meiden in en om het dorp. Zij waren klaarblijkelijk aan de aandacht van de militairen ontsnapt en zijn met de tijd opgenomen door de lokale bevolking. Ze hadden Grieks sprekende kinderen en bleken zowaar heel burgerlijk geworden.
Iemand die prachtig kon vertellen over de hippies en hun feesten op het strand en in het kleine openluchtrestaurantje op Comos Beach, was Georgos.
Georgos was een forse, breedgeschouderde Griek met een enorme snor en een gulle lach. Hij was de beheerder van het restaurant en deed daar zijn werk nog altijd als vanouds, hoewel er nauwelijks nog mensen kwamen feesten. Guus en ik liepen 's morgens vroeg vaak even bij hem langs voordat we in zee onze gebruikelijke ochtendduik namen. De allereerste keer dat we Georgos ontmoetten, troffen we hem in zijn eentje aan op het terras van zijn eetgelegenheid. Zijn domein betrof een betonplaat op het strand met wat tafeltjes en stoelen en een klein betonnen keukentje onder een metalen platdak van golfplaat, met aan de rechter zijkant een uitsparing voor het toilet. Met de armen over elkaar geslagen zat hij, leunend op de rugleuning van een van zijn gammele stoelen, in zichzelf gekeerd te staren in de richting van Beschuiteiland. We groetten en zochten een plekje op het terras. Georgos verroerde zich niet, alsof wij niet bestonden. Starend over de zee, dromend wellicht van verre kusten, mooie hippiemeisjes, cannabis en wilde feesten. Of gewoon duf van een enorme kater.
Guus kuchte. Georgos keek nog steeds niet op. Ongeduldig riep Guus ditmaal: Hello. Lodderig keek de Griek met één oog onze kant uit. We groetten hem opnieuw. Zijn linkerhand kwam moeizaam omhoog, maar ze bedacht zich en viel weer slap terug. Nu werd het Guus teveel. Hij wilde bestellen en zijn geduld was op.
“Excuse me, shall I come over and fetch a coffee myself?”
Guus stond op en liep in de richting van het keukentje. Het was de vonk die nodig bleek om deze Griekse reus aan de praat te krijgen. Letterlijk.
“Endaxi, endaxi, siga, siga”, bromde Georgos en kwam heel langzaam overeind. Diep zuchtend namen zijn ogen afscheid van de zee en hij sjokte naar ons toe.
“What?”
Ik wilde graag een kop koffie en een broodje omelet.
“What?”
“Coffee and omelette”.
“What?”
“Omelette!” Ik schreewde het bijna nu.
“What?”
Ditmaal was ook ik het beu, maar ik bedacht me, stond op en imiteerde een kip: “Tok, tok, tok, tóóóóóóók, een ei!! Splash in the pan. OMELETTE!”
Georgos keek me strak aan. Maar toen ontspande hij, zijn mondhoeken trokken naar boven en een rij sterke tanden zag het daglicht. De grijns werd breder en toen ook Guus begon te lachen, schaterde Georgos het uit. Hij sloeg op zijn knieën van de pret en daarna op mijn schouders.
“Tok tok, hè? Tomorrow, then tok tok, ha ha ha”.
Morgen. Altijd weer morgen. Het standaard antwoord voor alles wat een Griek niet wil of niet kan, tomorrow. We kregen brood, kaas en koffie met raki. Raki is de 40% alcoholhoudende nationale drank op Kreta, gedestilleerd uit wijnmost, en altijd en overal in overvloed binnen handbereik. Bij het ontbijt, de lunch, het avondeten, als medicijn tegen de Cretan Flue waar iedere Kretenzer zo nu en dan last van heeft omdat hij vaak bezweet op de tocht zit. Zelfs tegen snotteren en blaffen is raki een probaat middel, gelooft menig eilandbewoner.
Een paar dagen later bezochten we Georgos opnieuw. Hij noemde mij Tok-tok sinds onze eerste ontmoeting. “Jassou Tok-tok!”, en meteen weer die vette grijns.
We begroetten hem en hingen over een tafeltje. Georgos bracht ons een biertje. Het was midden op de dag en snikheet. Behalve een stugge Ier die hier ook verzeild was geraakt en met niemand een woord wisselde, was het terras aan het strand leeg.
Voetstappen. We keken om en zagen twee fit-ogende jongens met rode houthakkershirts de helling af- en het terras opkomen. Georgos keek hen vriendelijk aan. Het waren Canadezen en toen zij hem om een biertje vroegen bediende hij hen zonder slag of stoot. We raakten met deze jongens aan de praat. Zij vertelden ons dat zij hier en daar werkten onderweg, terwijl zij over het eiland trokken. “Zou de baas hier niet iets voor ons te doen hebben?”, vroeg de kleinste van de twee zich af. Guus en ik hadden geen flauw idee, maar deze mannen gingen het Georgos vragen. Georgos sprak een klein mondje Engels en begreep ongeveer wat de Canadezen wilden.
“Work? Work? What work?”
Het was Guus die tenslotte het verlossende antwoord gaf: “Hoor eens Georgos, het seizoen is nog maar net begonnen en er zijn nog nauwelijks gasten, maar straks in de zomer komen er ongetwijfeld meer. En die mensen komen natuurlijk allemaal hier, to good old Georgos”.
Georgos knikte gretig. Dit waren woorden naar zijn hart.
”Maar”, ging Guus verder, “niemand kan hier lezen wat je allemaal serveert. Nergens immers staat of hangt een menukaart”.
Een briljant idee. Georgos was direct overtuigd en akkoord. Hij zou meteen zorgen voor een flink bord, verf en kwasten. De volgende dag moesten de jongens maar op tijd aan deze klus beginnen en aldus geschiedde.
De volgende ochtend begeleidde ik het tweetal in alle vroegte naar Comos. Dit keer had Georgos woord gehouden en alles stond klaar. Hij wreef zich van plezier in zijn grote handen en de jongens gingen onder een toeziend Grieks én een Nederlands paar ogen aan het werk.
Welnu, wat moest er allemaal worden genoteerd? Georgos frummelde aan zijn zwarte snor.
“Beer!”, riep een van de Canadezen. Georgos knikte, bier, natuurlijk. Daar prijkte het inmiddels al op de kaart, helemaal bovenaan. En wat nog meer?... Wijn! Retzina, koffie. ...Nog meer? Is er cognac? Ja hoor. “Whisky?”
“Yes”.
“Baccardi?”
“Ofcourse”.
“Rum?”
Georgos knikte bevestigend. Het bord vulde zich met dranken in alle soorten. Uiteindelijk wist niemand meer iets te verzinnen en konden we overgaan naar de spijzen. Salade? Brood? Tzatziki? Mousaka? Nimmer zei Georgos nee, het woord ochi kwam niet over zijn lippen. De kaart werddan ook helemaal volgeschreven met de meest uiteenlopende gerechten. De Canadezen vonden het schitterend, Georgos ook en aan het einde van de ochtend was de menukaart klaar. Zorgvuldig gaf hij het een mooie plek, dicht bij de ingang van zijn eettent. Zowel vanaf het strand, alsook vanaf de helling was het goed te zien. Nu de test nog.

De jongens zaten aan een kop koffie, ik dronk fris en Georgos nipte van een glas raki toen er plotseling twee mensen het terras opliepen. Een man en een vrouw van middelbare leeftijd, vermoedelijk een echtpaar. Hun nette kleding viel op. Nieuwsgierig bekeken zij de kaart en hun wijsvingers bewogen langs dranken en gerechten. Tevreden geknik. Vervolgens installeerde het paar zich aan een tafeltje op het terras. Al buigend heette Georgos hen welkom, dat kon je aan hem overlaten. Wat kon hij voor de dame en de heer betekenen? Een drankje misschien alvast? Ze gaven hem hun bestelling en wezen in de richting van de kaart. Opslag veranderde de blik in Georgos' ogen in die van een treurige hond en we hoorden hem antwoorden: “Aaah, tomorrow”.
Het werd uiteindelijk wijn. Kort daarop kwam het bestellen van de maaltijd. Na drie pogingen gaf het stel zich gewonnen. Het maakte niet uit welk gerecht zij kozen, de volgende dag zou het er weer zijn.
Georgos serveerde hen even later met een overtuigende grijns zijn overheerlijke salade. Die was er vandaag wel. Endaxi.
Het morgenbord, zoals ik de menukaart noemde, heeft nog enkele jaren dienst gedaan. Georgos hield het echter na twee jaar voor gezien aan dat stille strand waar het vrolijke en uitbundige leven sinds de hippies geschiedenis was geworden. Hij miste die dagen van weleer. Heeft in het dorp nog tweeënhalf jaar een slagerij gedreven. Tegenwoordig hoedt hij geiten in de heuvels. Soms komen wij hem daar tegen. Dan zwaait hij uit de verte zodra hij me ziet en noemt me Tok-tok, dat weet ik zeker.

De dood van Petros

“Cronja Pola!” en “Christus is waarlijk opgestaan”, hoor je de Kretenzers elkaar in de Paastijd toewensen. Zoals de geboorte van Jezus de belangrijkste herdenkingsdag is voor de Rooms-katholiek, zo heeft Christus' opstanding voor de Grieks Orthodox het meeste gewicht. Met Pascha is het feest en dat begint al bij de Lijdenstijd. Op Goede Vrijdag trekken in iedere stad en ieder dorp processies de straten rond, voorgegaan door de Papa. Vier mannen dragen een houten baar met een verguld baldakijn en zwarte voorhangers, en op iedere straathoek stopt men even. Daar prevelt de priester zijn gebeden en wijdt de grond. Zo gaat het voort tot men uiteindelijk weer terugkomt bij het vertrekpunt, de kerk, alwaar de ceremonie vervolgens met een mis wordt afgesloten.
Op de zaterdag voor Pasen zie je overal versgeslachte lammeren en geiten aan de achterpoten opgehangen te druipen. Die zaterdagnacht na de mis moet er immers geiten- of lamsvlees worden gegeten. Kun je niet tegen bloed, dan kun je maar beter even ergens anders zijn. Onze rijke en moderne West-Europese vlees- en voedingsindustrie heeft velen van ons verwend en vervreemd van het leven en de natuur. Sommige tradities worden daarmee door mensen als gruwelijk ervaren. Maar de slacht en de bereiding van ons voedsel blijven vanzelfsprekend hele normale en natuurlijke processen.
Het was een paar jaar na mijn eerste bezoek aan Pitsidia toen ik voor het eerst getuige was van Paasfeest op Kreta. Pascha valt nimmer samen met Pasen in Nederland, dus is het telkens even uitkienen wanneer je er moet zijn. Het was me gelukt en ik was benieuwd hoe het allemaal zou gaan. Dimitris had me er al enigszins op voorbereid. Was die dynamite nu echte dynamiet of overdreef hij? Na de mis moest ik in elk geval bij hem komen eten. Geitenvleessoep, midden in de nacht. En geitenvlees ervoor en erna. Aanvankelijk leek het me helemaal niets, maar ik wilde alles toch graag een keer meemaken.
De middag voorafgaand aan deze bijzondere avond zwierf ik door het dorp en schoot wat foto's. Mijn vergrotingen van het jaar ervoor had ik meegenomen. Ze hingen de ene week in het gebouw van de socialistische partij PASOK, waarop de helft van alle stemgerechtigde Grieken zijn of haar stem uitbrengt. De andere week prijkten ze bij de Neo Democreatia. De mensen hielden van mijn foto's en menigeen herkende zichzelf. Ik mocht om die reden vaker en intiemer fotograferen dan de doorsnee toerist. Wel vroeg ik de mensen altijd eerst om toestemming. In de meeste gevallen vond ik hen dan snel bereid. Ook die dag met Pascha was ik op zoek naar een paar mooie kiekjes. Een op de kop hangende druipende geit mocht ik niet vereeuwigen, helaas. Ik had de foto graag gemaakt. Was de reden religieus van aard? Of was men wellicht bang voor een mogelijk afschrikwekkend effect op de Nederlandse toerist? Ik had al eens eerder opmerkingen gekregen over mijn foto's van vastgebonden honden en ezels. Ooit werd een landgenoot woedend op een Griek die een dolle hond zonder veel poespas door de kop schoot. Het dier was opslag dood, zonder lijdensweg. Die toerist begreep er niets van. Vanuit zijn Hollandse koker vond hij het enkel wreed en onbarmhartig. Hij vergat dat men hier met het dier niet even naar een keurige dierenarts kan gaan om het met een even keurig spuitje zachtjes te laten inslapen. “'s Lands wijs, 's lands eer”, zei mijn moeder altijd en zij had gelijk. Het is gemakkelijk oordelen vanuit de luxe positie van het rijke Westen.
Op het plein had Nikos Joops zaken overgenomen. Manolis had er geen zin meer in. Hij had het jaar daarvoor in zijn kafeon zijn laatste wapenfeit verricht, daar was ik bij. Een televisie stond er al, één van de schaarse toestellen in het dorp. Echter die laatste keer had hij een videospeler op de kop getikt. Ik kwam op die bewuste zondagmiddag aangewandeld en keek ineens aan tegen de dichtgetrokken gordijnen van Farewell, dat was vreemd. Ik liep naar boven en kreeg met enige moeite de deur open. Het was donker in de ruimte en ik zag er geen hand voor ogen -ik had in die tijd al last van nachtblindheid-, maar kon wel horen wat de anderen daar zagen. Die schurk van een Joop had pornofilms gehuurd en daar zaten ze op die heilige zondag verlekkerd met elkaar naar te kijken. Eventjes voor een borreltje naar de kroeg, moeder. Ja, ja, en daar zat vader dan. Met zijn glas raki, zeker, maar zijn aandacht bij heel wat anders. Dit was Manolis' farewell. Nu zwaaide de bijzonder vriendelijke Nikos de scepter in het hotel. Hij was een rustige man die ervan droomde om in de vallei op weg naar het strand ooit zijn eigen manege te beginnen. Hij had het op tv gezien en hield veel van paarden. Een paar jaar later kreeg hij het voor elkaar. De manege zag er prachtig uit en loopt nog steeds goed, zij het inmiddels op een nieuwe locatie.
Nikos dronk een biertje met me en wisselde een woordje met Petros, de man die het schitterende hoekhuis met de bougainvillea en de ap37 partementen bewoonde. Petros was welgesteld. Dat zag je niet alleen aan zijn dure kleding, je zag het vooral aan de man zelf. Hij was een jaar of vijftig, keek vriendelijk uit zijn ogen, maar had tegelijkertijd iets ongenaakbaars. Petros wás iemand en iedereen in het dorp groette hem met respect. Ik verstond niet waarover de beide mannen spraken, maar zag hoe Nikos naar een paar verlopen types op het plein wees. Junks. Ik had ze ook al opgemerkt. Ze zagen er smerig uit, liepen blootsvoets en droegen gescheurde broeken. Ze rookten voortdurend en dronken bier met raki. Hoe ze aan hun geld kwamen wist ik niet, maar ze gaven het uit als water. Bij vlagen teisterde hun weeïge wietlucht mijn neus. Het waren niet de geuren van de oude bloemenkinderen. Dit waren ongure types zoals je ze bijna nooit zag in deze contreien.
Na een eenvoudige avondmaaltijd maakte ik me klaar voor de paasviering. Dimitris en zijn vrouw kwamen me ophalen en samen liepen we in de late avond naar de kerk. Daar stond de rest van de dorpsbewoners al klaar. Iedereen begroette elkaar en tegen elven gingen overal de lichten uit. Een aantal kwajongens kon zich niet inhouden en stak nu al zwaar vuurwerk af. Een paar ouderen riepen hen snel en streng tot de orde. Toen mocht iedereen de kerk in, waar de mis begon. Een korte ceremonie gelukkig, zoals vrijwel alle diensten in de Orthodoxe Kerk. De mannen liepen ook nog eens in en uit. Het beviel me prima. Tegen twaalven gingen ook de lichten in de kerk uit en verliet iedereen het gebouw. De Papa vertrok als laatste en sloot de zware deuren. Daarna volgde de rondgang om de kerk en vervolgens de enorme dreunen van het vuurwerk dat inderdaad wel op dynamiet leek. In een poging om de jonge mannen tot stilte te manen, probeerde de Papa er tevergeefs bovenuit te schreeuwen, maar het hielp hem geen zier. Hij ging in zijn eentje de kerk binnen en kwam even later naar buiten met een brandende kaars in zijn hand. Licht, sprak hij, en ging over in gebed. De mensen zongen. Vervolgens ging Papa's kaars van hand tot hand en ontstak iedereen zijn eigen kaars met dat ene kleine vlammetje tot en met de allerlaatste parochiaan. Zo werd het licht door iedereen aan elkaar doorgegeven, wat een práchtig ritueel. Tussen het geknal liepen we met onze hand beschermend om het kaarsje terug naar het huis van Dimitris. Daar aangekomen werden er binnen meerdere kaarsen ontstoken en al die vlammetjes samen verlichtten de woning.
Toen was er soep. Voor de familie, de buren en ook voor mij. Vette soep met grote brokken geitenvlees. Ik vroeg me angstig af hoe ik deze maaltijd in 's hemelsnaam naar binnen zou krijgen, maar werd gered door een harde bons op de deur. Dimitris ging kijken wie onze intieme bijeenkomst zo ruw verstoorde en ik hoorde hem zacht praten aan de straat. Bleek kwam hij even later de keuken weer binnen. “Petros”, stamelde hij, “Petros is dood,...vermoord”.
De volgende dag zag ik voor het eerst politie in het dorp. Twee wagens, acht agenten. In het mooie huis op de hoek van het plein waren een paar rechercheurs aan het werk. Nikos vertelde me met zachte emotionele stem dat Petros tijdens de kerkdienst even naar huis was gegaan omdat hij iets was vergeten. Het dorp was uitgestorven, iedereen zat in de kerk. Thuis betrapte hij twee inbrekers. Er volgde een worsteling en na een messteek in zijn borst lieten de daders hem stervend achter op zijn eigen terrastegels. Vermoedelijk wist het stel dat iedereen naar de Paasmis zou gaan en dachten ze rustig hun slag te kunnen slaan. Geheel onvoorzien verscheen Petros ten tonele en verstoorde hun insluip. Het kwam hem duur te staan.
Kort daarop werd het tweetal in de kraag gevat in een naburig dorp. Het bleken de ongure types te zijn die we de middag voorafgaand aan Petros' dood op het plein hadden gezien. Ze waren opgepakt nadat ze met grof geld hadden lopen smijten in het plaatselijke café. Ook daar had men inmiddels van de moord gehoord en de politie gewaarschuwd. Maar Petros, de aardige man in Pitsidia die altijd zo genoot van zijn bloemen, zijn tuin en zijn huis met de appartementen, was niet meer.

Stelios, Eva en Nikos

De allereerste Griek op Kreta die een echt gesprek met mij aanknoopte, was Stelios. Hij was een blonde slanke man zonder snor, wat in Griekenland opmerkelijk is. Stelios' achternaam Germanikos gaf een richting aan zijn verschijning. Het betekent Germaan of Duitser. Ik ben er nooit helemaal achter gekomen hoe het zat. Was het zijn echte naam? Of wellicht een bijnaam? En zo ja, waarom dan? Daarbij sprak Stelios ook nog eens redelijk Duits. Duitsers hebben op Kreta nog altijd een geschiedenis. Sinds het barbaarse optreden tijdens de laatste wereldoorlog hebben zij zich bepaald niet geliefd gemaakt op het eiland. Vooral niet toen Hitler tegen het einde van de oorlog zijn gehavende legers uiteindelijk overal moest terugtrekken. Ook op Kreta hebben de Duitsers toen bij wijze van vergelding vele wijngaarden platgebrand. Het is begrijpelijk dat de Kretenzische bevolking dat niet licht zou vergeten.
Op een ochtend trof ik Stelios op het balkon van Farewell. Hij sleepte een stoeltje naar mijn tafel en gaf me een hand. Jassou, Willkommen, ich bin Stelios. We raakten aan de praat en na het tweede kopje Griekse koffie, de zogenaamde Ellenikos Kafés, begreep ik dat hij voetbaltrainer van FC Matala was. In Heraklion had men een Nederlandse trainer aangetrokken,vertelde hij, maar het zou zijn club er niet van weerhouden kampioen te worden. En elke dag ging hij uit vissen, hoewel er bijna geen vis meer te vangen viel. Dat laatste was te wijten aan een agressieve vangstmethodiek van een aantal gemakzuchtige jongeren. Zij voeren met hun boten uit en brachten in visrijke wateren dynamietstaven tot ontploffing. Complete scholen overleefden de onderwaterexplosies niet en verschenen met de buik omhoog aan de oppervlakte. Zo hadden die jongemannen een overvloedige vangst voor het opscheppen. Ten gevolge van deze manier van vissen, waren de van oorsprong rijke visgronden binnen de kortste keren uitgeput. Stelios raasde en tierde op deze beroepshufters die het volgens hem niet waard waren vissers genoemd te worden en zich tot zijn grote spijt nooit hebben hoeven verantwoorden voor die praktijken. Zijn eigen vangsten waren maar zeer beperkt.
Na zijn eerste glas raki -hij nam er tijd voor- vertelde hij me over een gevaarlijke vis die in de wateren rond Kreta schijnt voor te komen. Een monsterachtig gedrocht met een enorme bek en messcherpe tanden. Hij mocht echt van geluk spreken dat hij al zijn ledematen en zelfs zijn leven nog had. Na het tweede glas beschreef hij zijn gezin. Zijn astmatische vrouw en zijn zoon Nikos die nu in militaire dienst zat, maar met wie hij het niet gemakkelijk had. “Nikos gute Junge, aber, aber... viel Probleme”. Over zijn dochter had hij het opmerkelijk genoeg nooit. Stelios tuitte zijn lippen en fronste een wenkbrauw. “Grosse Probleme”.
Hij had plannen voor zijn zoon, want samen met zijn vrouw bezat hij een mooi restaurant aan de rand van Pitsidia, Sunset genaamd. Het droeg die naam omdat je vanaf het terras de zon in de vallei zo prachtig kon zien ondergaan. Ik had het al gezien, het zag er verpauperd uit, maar de ligging was schitterend. “Viele, viele Gäste, alles frisch gemacht”. Dat was Stelios' stelregel. Alles in de keuken moest vers zijn en uit de eigen omgeving. De vis die hij liet uitserveren had hij in eigen persoon de dag ervoor gevangen. De tomaten kwamen van zijn eigen land, evenals de komkommers. Stelios was een natuurmens. “Viele Menschen sprechen viele Sprachen, aber Natur, Natur ist international“.
Helaas moest Stelios zijn restaurant opgeven. Zijn vrouw kon het zware werk niet meer aan en ook hij kreeg te maken met een aantal kwalen. Maar hun zoon Nikos zou het kunnen overnemen. Moeten overnemen. Maar dat leek een droom, een illusie. Nikos had daar namelijk helemaal geen trek in. Hij wilde gaan varen en ergens anders zijn geld verdienen. Het veroorzaakte een hoop spanning tussen vader en zoon. Maar nu zat Nikos dus in militaire dienst. Dat vond Stelios prima. Wellicht dat ze zijn zoon daar wat respect zouden bijbrengen.
Een aantal jaren later geschiedde een wonder. Nikos was inmiddels al een tijd afgezwaaid en het was niet zijn dienstplicht, maar een meisje dat hem het restaurant van zijn ouders nieuw leven deed inblazen. Eva.
Stelios was verrukt. Hij glunderde van oor tot oor toen hij me ontving bij zíjn Sunset, dat nu aan Nikos en Eva toebehoorde. “Alles klar! Ich lerne der Junge alles und viele Gäste kommen. Alles geht gut jetzt”.
Het restaurant liep als een trein. Nikos kookte en braadde zelf, zijn ingrediënten waren vers en lekker en de wijn kwam van een wijnboer uit de buurt. De gasten wisten Sunset te vinden en een paar jaar later openden Eva en Nikos een klein restaurant aan het pleintje in Pitsidia, een toplocatie volgens de geldende norm. Nikos' luie zwager Stefanos hing me een beetje teveel rond in en om de keuken, maar verder ging het erg goed. Eva had assistentie van een Pools of een Duits meisje, of wie er tijdens die opstartperiode ook maar langs kwam met een vraag naar werk. De tafeltjes op het plein zaten 's zomers vol en ook binnen waren er altijd gasten. De zaken liepen goed en toen er ook nog een kleinzoon werd geboren, kon Stelios zijn geluk niet op.
In het voorjaar van 2009 gingen Greet en ik direct na aankomst even naar het plein om Eva en Nikos te begroeten en om daar de volgende dag natuurlijk te eten. Maar het restaurant bleek gesloten. Dicht. Er hing een bordje aan de deur dat ze morgen zouden openen. Tomorrow. Ik wist genoeg. Genoeg in ieder geval om te beseffen dat het foute boel was. Dat bleek. De volgende ochtend hoorden we dat Eva en Nikos gesloten waren vanwege financiële problemen. Ze hadden de weelde van het geld niet kunnen weerstaan en hadden niets weggelegd voor de winter, het seizoen dat er geen gasten zijn en de inkomsten praktisch nul.
Het duurde tot de avond vóór ons vertrek toen we hen bij hen thuis aantroffen. Treurig. Eva was flink afgevallen en Nikos dronk. Beiden waren erg emotioneel. Het komt allemaal wel goed, hoopten ze. Ik ben bang dat daarvoor wel iets nodig is, want de bank zal de schulden niet kwijtschelden.
“Hoe is het met je vader?”, vroeg ik. Die was ook al niet thuis. Nikos keek nog treuriger. “Ziek, Stelios is heel erg ziek. Hij haalt de herfst niet meer..”.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website