VERVOLG INZENDINGEN VOOR DE GEDICHTENPRIJSVRAAG


Eén gedicht van mevr. M.B. Fekkes–Hardey


“Ik voel, ik voel, wat jij niet voelt”

Ik voel, ik voel wat jij niet voelt
Ik voel mijn fantasie
Ik zie, ik zie wat jij niet ziet
Ik zie wat ik niet zie

Het minste is nog te veel voor mij
Het kleinst nog t groot
Het stukste nog te heel voor mij
Het levendste nog te dood
Het langzaamste is nog te vlug voor mij
Het laagste nog te hoog
Het soepelste nog te stug voor mij
Het natste nog te droog

Mijn liefste was nog te jong voor mij
Mijn leven ging te snel
Zijn stap een hele sprong voor mij
Dat werd voor ons een hel
Die hel is nog een feest voor mij
Een dagelijks gebeuren
Wat komt dat is geweest voor mij
Het is volbracht – niet zeuren

Een brand is nog te koel voor mij
De alpen nog te vlak
De liefde is "jeu-de-boules" voor mij
Die win ik met gemak
Maar geel is donkerpaars voor mij
Een onbereikbaar doel
“Bon jorno, bella” spaans voor mij
dat ik van jou ben, is wat ik voel

Het “ik” is veel te hoog voor mij
Het “jij” is “déjavu”
Mijn naam klinkt vals en voos voor mij
Het gisteren heel erg “nu”
Maar jij bent veel te groot voor mij
Ik mier, jij olifant
Je vertrapt mij niet, eet brood van mij
Zo uit mijn mierenhand

Het liefst zou ik onzichtbaar zijn
Dat is voor alles beter
Het liefst een druppel water zijn
Op één vierkante meter
Het liefst zou ik een korrel zijn
Van zout of silicaat
Het liefst een kleine borrel zijn
Maar wel onder de maat

Och kon ik maar een haartje zijn
Een stofje in de zon
Een piepklein muizenstaartje zijn
’t Begin van waar ’t begon
het liefst zou ik jouw adem zijn
Jouw allereerst gevoel
Het liefst zou ik van jou zijn
Dat is mijn enig doel

Ik wou dat ik jouw stem was
Het hijgen van jouw zucht
Ik wou dat ik de rem was
Op de snelheid van je vlucht
Ik wou dat ik jouw geur was
Het beven van je stem
Van jouw ogen de kleur was
Het evenbeeld van hem

Ik wou dat ik je geur was
Het jagen van je hart
Van je ogen de blauwe kleur was
En oh, de traan van je smart
En als je dan bij mij bent
Héél dicht, auprès de moi
Weet dat je heel blij bent
Ici, c’est moi et toi.

Vijf gedichten van S. Brussee


Vergankelijkheid

Ik ben gevallen in de afgrond van de tijd
Met nog een vaag verlangen naar de eeuwigheid.
Aldus gevangen tussen toekomst en verleden
Val ik langzaam en gestadig naar beneden.

Onrust

Ik voel de liefde binnen in mij branden
En het verlangen knagen aan mijn ingewanden.
Gevangen in de banden van de waan
Kan ik de roepstem van mijn hart niet meer verstaan.

Elegie

Een hart dat knaagt
En niet verdraagt
Van ’t naakte zijn
Dat hunk’rend zoekt
Wat het vervloekt
En vurig mint
Wat het nooit wint
Dat neemt noch geeft
En sterft noch leeft
Gekooid, gekweld
Door smart geveld
Gestikt, gesmoord
In vorm en woord
Straks wordt bevrijd
Van stof en tijd.

Eenzaamheid

De aarde heeft mij verstoten,
De hemel heeft mij met licht overgoten,
Toen heeft de zon mij verteerd,
En ik ben als gevangene terug gekeerd.
Nu leef ik in ballingschap,
In een wereld waaraan ik niet meer ontsnap,
Voorgoed met mijzelf alleen;
En alles is donker om mij heen.

Aan mijn vrouw

Altijd samen zijn met jou
Is meer dan trouw:
Is telkens weer opnieuw verschijnen,
Nooit meer verdwijnen.
Is altijd samen verder gaan,
Niet blijven staan.

Ik weet, wij zeggen steeds dezelfde woorden,
Die wij ook hoorden
En wat wij doen is al zo vaak gedaan:
Steeds weer vergaan.
Maar het geheim dat zich aan ons wil openbaren,
En niet verklaren,
Laat alles wat reeds eerder was vergaan
Opnieuw bestaan.

Je weet, we zijn gevangenen van onze vormen
Van tijd en normen,
En ’t leven, dat steeds wordt en niet kan zijn
Doet soms veel pijn.
Maar in elke nacht ligt een geheim verborgen:
De nieuwe morgen
En ons bestaan vindt hij telkens weer zijn zin
In nieuw begin.
Of die boeiende, verrukkelijke strijd
Tegen de tijd!
Samen in en voor elkaar te leven:
Ontvangend geven.
Dit wonder, dat wij nooit genoeg beseffen
Zal ons verheffen,
Als wij in God en in elkaar geloven
Opweg naar boven.

Drie gedichten van Magda van der Storm-Stumpel


1.

Ik voel, ik voel, wat jij niet voelt,
Ik zie ik zie wat jij niet ziet’
We zingen zo hetzelfde lied
Wat wisten wij van zien of voelen?
Wat wisten wij van het bestaan
Van blinden? “Niet de straat op gaan
Dat zou t gevaarlijk zijn.”

Gehoorzaam bleef de blinde binnen
Dank zij ’t moederlijk bevel
En kon zodoende niets beginnen.
Jawel, hijs peelde toch een spel
Deed hij dat graag en op ’t gehoor
Waar heb je anders oren voor?

Niet de andere kant op lopen,
Voorzichtig voelen en nogmaals:
Houd vooral je oren open.
Luister, luister naar de geluiden
Ze kunnen altijd iets beduiden.

Met oefening je gebrek de baas.
En daarmee ook al je vrinden
Dan kan je zelfs de straat op gaan.
En als je secuur leert voelen
Zal je leven, ook als blinde,
Vast veel meer betekenen gaan.

2.

Ik voel, ik voel, wat jij niet voelt.
Is dat het wat je echt bedoelt?
Hoe moet'k die uitspraak anders duiden?
Ben jij dan blind? Is het een spel?
Tussen blinden onderling?
Want blinden slechts zullen dit zeggen.
wij, de zienden zijn beslist(br> niet op dat voelen ingesteld.

Ik voel, ik voel, wat jij niet voelt
Ja, dat zal ’t zijn, wat jij bedoelt.
Het is een spel, tussen blinden onderling,
Die op die wijze spelen het aloude spel
Van'k zie ik zie wat jij niet ziet.
Voor de blinden geldt dat niet,
Het is voor hen: Zien is gelijk aan voelen
En omgekeerd, want voelen is gelijk aan zien!

3.

Ik voel, ik voel, wat jij niet voelt,
Dit is waarop mijn blindheid stoelt.
Ik zou ’t niet anders kunnen duiden,
Voelen is het “zien” van blinde luiden.

Want in de duur van ’t blinden-leven
Is ons het “gevoel” gegeven.
In ruil voor ’t feit dat zienden kunnen kijken,
Mogen wij met tastzin prijken.

Ik voel, ik voel, wat jij niet voelt.
Wat zal het zijn, dat hij bedoelt?
Een gave aan de blinde mens,
Waardoor hij zien kan heel intens.


Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet.
Dat hindert echt de blinde niet.
Hij ziet in durend’ duisternis,
Waar het licht des levens is.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van de website