Drie gedichten van Jaap van der Hoest


Winters een wandelaar

Bladeren worden van de straat geveegd.
Humusvorming mag zich niet vertonen.
Kaal is een stad, vol onbedekte wegen.
Bomen staan als staken aan de kant.
Plaveisel is praktisch, overal, steeds.
Ondersteuning biedt het, veel vaart
maakt het mogelijk. Hard is minder
wrijving. En vertraging wordt geremd.
Plat ligt het land. Klimmen is niet nodig.
Voertuigen bewegen louter horizontaal.
Ingeval van gladheid strijden banden.
Soms glijdt winters een wandelaar uit.
Op lanen in bossen zijn bladeren gevallen,
neergedwarreld: een laag van roestig bruin.
Zo ligt stil een hergebruik gereed te komen.
Anders is het bij banen waarop auto’s razen.
Van het rijden, remmen en weer harder gaan
raakt van zoveel banden steeds maar rubber.
Als er al rust rond wegen zou kunnen komen,
vergaat echt nog niet het afgesleten materiaal.

Bij mijn verjaardag

Voor in lengte van jaren
wordt geluk toegewenst
en, natuurlijk, gezondheid
in meer dan normale mate.
Vier je het nog een beetje,
het is toch een kroonjaar?
Ik beleef echt geen omslag,
een draai in een andere tijd.
Ik zie geen lijn, doorgaand
over ingedeelde momenten.
Bedacht maakt nog niet waar,
want al lopend wordt ervaren.

Over een pad ga ik. Klassiek
mag het heten. Herkenning
is het, zo is er een beeld. Ik
volg, maar ben er zelf bij.

Kerstmis

Op diverse wijzen branden lichtjes.
Woorden weren grote duisternissen.
Mooi gekleurd zijn veel versieringen.
Zingend kunnen mensen engelen zijn.



***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website