Onder het carillon
een kerstverhaal vam Joke Clazing
Altijd, wanneer ik de tonen van een carillon hoor, moet ik blijven luisteren, ook als ik ergens naar onderweg ben. Die bijzondere muziek houdt me staande, zelfs met mijn fietssleuteltje al in de hand. Zo ook, die middag voor kerstmis, terwijl de haastige voetstappen van de voorbijgangers kraakten in de sneeuw. Als ik ze m'n rug toekeerde keek ik uit op een sprookje. Daar stond de kerk met zijn hoge ramen en z'n besneeuwde dak. Zijn toren tekende zich af tegen de donker wordende hemel, onaangedaan door oorlog en vrede. En juist op het moment dat de lichten aangingen, zag ik haar. Ze stond doodstil, haar gevoerde capuchon half naar achteren, waardoor haar fijne donkere haren werden beschenen door de lantaarn. In haar armen droeg ze een baby. Zo te zien was het kindje pas een paar weken oud. Het meisje droeg een stevige tas over haar schouder en ze waren beiden goed ingepakt tegen de kou. Maar haar gezicht was wit en haar ogen gesloten. Hoewel ik allang niet meer gewend was zomaar contact met onbekenden te maken, liep ik naar haar toe en raakte voorzichtig haar arm aan.
"Sta je ook te luisteren?" vroeg ik, toen ik zag dat ze haar ogen opende en me aankeek.
Haar blik gleed kort over me heen, maar ze deed geen stap van me weg. Toen knikte ze. En daar stonden we, totdat de laatste tonen van het carillon wegstierven. In de betrekkelijke stilte die volgde zuchtte ze even, verschoof het kindje op haar arm en keek me opnieuw aan.
"Als ik dit hoor, kan ik me voorstellen dat ik eeuwen geleden door een bovenraam uitkeek over het marktplein van een grote stad. Misschien spon of borduurde ik, terwijl ik naar de klokken luisterde, begeleid door het geklak van paardenhoeven over de keien beneden mij."
Ik knikte en voelde hoe ik glimlachte, iets dat mijn mond niet meer gewend leek. Toen zag ik hoe ze haar schouders optrok tegen de snijdende oostenwind.
"Zullen we iets drinken?" vroeg ik in een opwelling, "zodat we een beetje warm kunnen worden."
Ik schrok van mijn eigen woorden en deed onwillekeurig een stap naar achteren. Ik bedoel er niks mee, wilde ik zeggen, maar ik zweeg, om de situatie niet ongemakkelijk te maken.
De warmte sloeg ons tegemoet toen we binnenstapten. Ik kende de gelegenheid nog van een paar jaar geleden, toen ik er graag zat met een boek en een glas verse vruchtensap. Er stonden oude fluwelen treinbanken langs de kant, met lage tafels ervoor en lampjes tegen de muren. Ik probeerde onhandig mijn jas los te ritsen, totdat hij 'mag ik' zei en Bertje als een ervaren vader van me overnam. Voorzichtig vleide hij hem naast me op de bank, zover mogelijk van de rand vandaan. Ik ontdeed hem van jasje en mutsje en nestelde me in het hoekje terwijl ik me nog steeds afvroeg wat me bezielde om met een vreemde jongen een cafeetje in te duiken. Vanmiddag had ik al mijn moed bij elkaar moeten rapen om in de trein te stappen en vanaf het station door de stad op weg te gaan. Betoverd door het carillon was ik blijven staan luisteren, met Bertje vast in slaap, dicht tegen me aan. Respijt.
Toen had hij me aangesproken, met zijn half lange donkerblonde haren en zijn grijze ogen. Ik meende melancholie in zijn blik te zien. Daarna glimlachte hij, bijna ondanks zichzelf, leek het. En hij had niet verbaasd gekeken toen ik hem over mijn middeleeuwse stadsvisioenen vertelde.
Ik zuchtte en haalde mijn schouders op. Wat kon het voor kwaad. We waren hier niet alleen en ik had het zo koud. Terwijl ik me probeerde te installeren was hij weggelopen om met een blad terug te komen, met dampende chocolademelk erop. Hij vroeg of ik zin had om er iets lekkers bij te eten. Maar toen ik niet kon kiezen, stelde hij me voor dat hij dan zou beslissen. Even later werden er nog twee wafels met kersen en slagroom gebracht. Verbaasd keek ik hem aan.
"Daar ben ik dol op."
En weer liet hij dat haast onwennige glimlachje zien.
Daar zaten we dan, roerend in onze chocolade, ieder door eigen eenzaamheid omhuld. Ik keek naar de slapende baby. Naar de onwillekeurige bewegingen van de handjes. Soms trilden zijn oogleden even. Alles was klein aan hem, of haar? En dat ontroerde me.
"Was je ergens naar op weg?" vroeg ik.
Het duurde even eer ze antwoordde. Ik zag hoe ze van haar wafel met kersen zat te genieten.
"Ik had net moed gevat om bij mijn ouders op bezoek te gaan. Dat klinkt misschien gewoon," ging ze verder, "maar dat is het niet. Twee jaar geleden ben ik met ruzie van huis weggelopen. Niet zomaar boos, nee, onze conflicten hadden echt tot een breuk geleid. Mijn ouders waren in mijn ogen overbezorgd en ik snakte naar de vrijheid. Ik was met mijn studie gestopt en had een vriend die zij niet mochten. Elke dag tijdens het eten moest ik al hun bezwaren horen. Alleen horen, want voor mijn mening was geen ruimte. Dat gevoel kreeg ik tenminste. Ik wilde werken, geld verdienen en eventueel reizen."
Ze zuchtte even. "Je kent dat vast wel. Natuurlijk liep alles daarna anders dan ik gehoopt had."
Juist op dat moment werd haar verhaal onderbroken doordat het kindje wakker werd. Het maakte een paar geluidjes, gaapte even en begon toen zachtjes te jammeren.
"O jee, wat zal het zijn?" vroeg ik, "honger, een natte broek?" ik keek rond waar ze hier wc's hadden.
"Daar heb ik zo aan moeten wennen." Zei ze zacht, "dat ik, nu hij nog zo klein is, altijd datgene moet afbreken, waar ik mee bezig ben. Andere mensen nemen hun baby’s mee naar feestjes, waar ze de reiswieg in een hoekje zetten. Zij vermaken zich tot diep in de nacht, terwijl hun kinderen overal doorheen slapen. Hoewel ik me datzelfde ook had voorgesteld, is Bertje een heel andere mening toegedaan. Maar toch zou ik hem voor geen prijs willen missen." Besloot ze.
Bertje, dacht ik, zo heet die kleine dus.
Terwijl ik Bertje op schoot nam realiseerde ik me dat het vreemd was dat we ons niet aan elkaar hadden voorgesteld. Op de een of andere manier had ik het gevoel dat dat het broze contact zou verstoren. Misschien voelde hij het ook zo. Ik nam een flinke doek uit mijn tas, sloeg die om en begon Bertje te voeden.
"En jij?" vroeg ik om de aandacht van ons af te leiden, "waar ging jij heen?"
Ik zag zijn gezicht verstrakken. Niet echt onvriendelijk, eerder aarzelend of gesloten, dacht ik. Ik keek naar mijn jongetje dat zich gulzig te goed deed, in de hoop dat ik mijn metgezel wat ruimte gaf.
Er klonk een zucht vanaf de andere kant van de bank.
"Ik heb geen huis."
Die vier woorden bleven tussen ons in de lucht hangen.
"Maar zo zie je er helemaal niet uit!"
"Op de overnachtingsplaatsen kun je douchen en je kleren wassen. Als je klussen voor mensen wilt opknappen, moet je niet als een stinkende zwerver rondlopen."
Z'n laatste woorden klonken bitter.
"Hoeveel ik ook verloren heb, mijn eigenwaarde probeer ik zo lang mogelijk vast te houden."
Natuurlijk wilde ik graag weten hoe zo'n aardig mens, want zo voelde hij, in deze situatie terecht gekomen was. Maar net zo goed als ik mijn eigen verhaal niet meteen prijs wilde geven, aarzelde ik met het vragen naar het zijne.
Ik verlegde Bertje naar de andere kant en trok de omslagdoek weer om me heen. Ik dacht met enige ongerustheid aan de prijs van onze consumpties, toen ik hem aarzelend verder hoorde praten.
"Ik héb nog een fiets, met een tas met wat gereedschap achterop. Zolang ik die fiets elke avond bij iemand mag stallen, hoef ik niet uit een vuilnisbak te eten."
Hij legde kort uit dat de persoon die zijn schuurtje beschikbaar stelde, hem aan adressen hielp van mensen die kleine klusjes gedaan wilden hebben. Daarna verdween hij weer in de anonimiteit, zonder dat men wist wie hij was en dat hij geen huis had.
"Je bent voor niemand verantwoordelijk,"besloot hij, "maar je kunt ook niemand verliezen.
Ik zuchtte diep en probeerde me zijn eenzaamheid voor te stellen. Ik nam een luier uit de tas en stond op.
"Als ik met Bertje de wc's opzoek, voor een schone broek, ben je dan niet vertrokken als ik terugkom?"
Voor het eerst lichtten zijn ogen een beetje op en glimlachte hij.
"Beloofd," antwoordde hij, terwijl ik naar achteren in de zaak liep en heimelijk geld voor onze vertering op de bar legde.
Toen ze met tas en kind naar de wc's was gegaan, at ik stil het laatste stukje van mijn wafel op. Ze was, toen ik mij als dakloze voorstelde, niet van afschuw verder in haar hoekje gekropen. Had me zelfs gevraagd op haar te blijven wachten. Ik had mezelf verbaasd. Niet eerder, sinds die noodlottige dag, had ik aan onbekenden durven vertellen hoever het met me gekomen was. Het geroezemoes om ons heen leek ons in een luchtbel gevangen te hebben. In die sfeer legden we om beurten een stukje informatie op tafel. Toch gaf ze me de ruimte; liet ze me, zo voelde het, zijn wie ik was. In elk geval drong ze haar nieuwsgierigheid niet aan me op. Juist dat versterkte mijn behoefte om nog even te blijven.
Weer terug zat ze met het kleine wakkere ding op schoot wat te dromen. Opeens veerde ze op, toen ze een man met een hond aan de lijn, nadrukkelijk naar binnen zag kijken. En ook de hond keek, terwijl hij zijn voorpoten buiten op de vensterbank zette.
"Dat is mijn vader met Tickels," fluisterde ze, maar ze bleef waar ze was, gedurende de tijd dat vader en dochter elkaar door het raam aankeken. Daarna verdween hij, om even later binnen te stappen. Ik stond al op om ijlings de aftocht te blazen, toen ze me vroeg of ik asjeblieft wilde blijven.
"Elisa!" riep de man uit, toen hij bij ons tafeltje was gestopt. In zijn stem klonk geen boosheid of verwijt, enkel onverbloemde blijdschap. Ze kwam overeind, terwijl ook de hond haar enthousiast begroette.
Even ontstond er een ongemakkelijke situatie, waarin ik betreurde niet eerder weggegaan te zijn. Toen vleide Tickels zich met een echte hondenzucht bij de verwarming en legde Elisa Bertje in de armen van haar vader.
"Je kleinzoon Bertje, pap," zei ze eenvoudig, waarna het gezicht van 'haar pap' een studie waard was.
"En dit is...." vervolgde ze, terwijl ze me aankeek.
"Frank," stelde ik me een beetje onwillig voor.
"Ab," mompelde haar vader en moest gaan zitten, terwijl hij Bertje tegen zich aanhield.
Ik zuchtte. Wat een situatie. Hier waren we duidelijk geen van drieën op voorbereid.
"Je moeder..." begon hij.
"Is overspannen," vulde ze aan. "Daarom was ik op weg naar... huis."
Het laatste woord kwam er wat moeizaam uit, dacht ik.
"En omdat ik veel tijd heb gehad om na te denken."
Sprakeloos keek de man naar Bertje; naar de ernstige donkerblauwe oogjes. Ik zag hoe de hand trilde, die het kleine wangetje even aanraakte.
"Ik geloof dat ik beter kan gaan," opperde ik, opnieuw al half overeind.
"Nee jongen, blijf toch zitten. Ik zou graag iets te drinken voor ons halen, maar ik moet even op verhaal komen. Zou jij 't voor mij willen doen?"
Ik knikte en liep naar de bar.
Hoe was ik, vroeg ik me af, in vredesnaam in zo'n vreemde situatie verzeild geraakt.
O help, dacht ik, toen Frank, zo heette hij dus, richting de bar was gelopen. In een impuls had ik hem gevraagd te blijven, waardoor hij in zo'n vreselijke cliché-situatie terecht was gekomen. Dochter met kind op weg naar ouders om een verzoening tot stand te brengen, net voor kerstmis. Eigenlijk had ik al eerder willen gaan, maar de eerste weken met Bertje, op de zolder bij de moeder van een schoolvriendin, hadden mijn wereld klein gehouden. Het was een tijd van gewenning en inkeer geweest. Met niet te vergeten: de gebroken nachten. En hier zat ik dan. In een cafeetje met een dakloze onbekende, mijn vader en mijn zoon.
We hadden gezwegen tot Frank terugkwam. Ik nam Bertje weer over, zodat pap zijn koffie kon drinken.
"Ik ben de laatste maanden langs allerlei plaatsen gelopen, waar jij graag kwam," begon mijn vader.
"Ik had allang enorme spijt van alle ruzies tussen jou en ons. Maar ik wist niet hoe het met je was en niet waar je was heengegaan. Juist uit angst je kwijt te raken, hebben we je met onze bezorgdheid en dwang weggejaagd. Ik heb er nachten van wakker gelegen," besloot hij stilletjes.
"En ik," zei ik even zacht, "ik wilde zo graag bewijzen dat ik het leven helemaal alleen aankon. Ik was er van overtuigd dat ik een fantastische toekomst tegemoet ging, als ik maar eerst 'ns thuis weg was. In plaats daarvan verloor ik mijn baan plus m'n vriend, inderdaad niet zo'n geweldige vent als ik dacht, waarna ik ontdekte dat ik in verwachting was van Bertje. Dus het lag evengoed aan mij."
"Maar dáár heb je toch geen spijt van, hoop ik?," vroeg mijn vader ongerust.
Ik schudde mijn hoofd. Ik zuchtte, opeens heel opgelucht dat hij het blijkbaar allemaal zo opvatte. Hoewel, natuurlijk wist ik best dat dit het gemakkelijkste deel van mijn missie was.
"Ik had nooit gedacht dat ik zo blij met hem zou zijn. En tegelijk begrijp ik jullie ongerustheid nu honderd keer beter dan voordat hij er was. Hij heeft me bovendien zoveel over mezelf geleerd."
Op dat moment zag ik dat mijn vader Frank een tientje in de hand drukte. Ik moest glimlachen vanwege ons woordeloze geschuif met geld.
"Wil je dadelijk met me meegaan?," vroeg m'n vader, met hoop in zijn stem.
Strak keek ik Frank aan.
"Later pap. Ik wil nog met Frank de fakkeltocht voor vrede lopen. Die gaat vanavond door de binnenstad."
Eerst zag ik de twijfel in Frank's ogen. De twijfel en de afweer. Maar ik bleef kijken, net zolang tot hij knikte.
"En wat doe je dan met deze hummel? Moet hij niet slapen? Is het niet te koud voor hem?," vroeg mijn vader bezorgd.
Ik lachte nu voor het eerst. Het idee voor de fakkeltocht kwam daarnet pas bij me op. Over de uitvoering had ik nog niet nagedacht. Maar ik wist zeker dat ik geen einde aan de ontmoeting met 'mijn zwerver' wilde laten komen. Nu nog niet.
"Hij slaapt in de draagdoek tegen mij aan," legde ik uit. "Dat gaat heel goed, zeker nu hij nog zo weinig weegt. Om een uur of negen is alles afgelopen. Zal ik dan met Bertje naar jullie toegaan?"
M'n vader knikte en stond op. Pakte zijn jas en de riem en legde zijn arm heel even om ons heen.
"Je weet niet half hoe blij ik ben dat ik je gevonden heb," fluisterde hij.
Daarna gaf hij Frank een hand.
"Zie ik je dan vanavond?"
"Beslist," antwoordde ik, "ga jij mam nou maar voorbereiden."
Terwijl ik man en hond nakeek, voelde ik een schuchtere hand op mijn arm.
"Je hoeft niet mee hoor, als je echt niet wilt," zei ze verzoenend.
"Zelf wil ik graag gaan. Ik heb de laatste twee jaar gemist. Bovendien, zonder religieuze achtergrond vind ik het een heel fijn kerstmoment, zoals men dat tegenwoordig noemt."
Ze giechelde even.
"Het spijt me," zei ze nog, terwijl ik bleef zwijgen. Maar dat zwijgen had vooral met alle argumenten te maken, die in mijn hoofd om de voorrang streden.
"Als je gaat," hoorde ik mezelf zeggen, "dan heb je toch een fakkeldrager nodig?"
Bij mijn woorden zag ik haar warme lach doorbreken.
"Wow!" klonk ze verwonderd, met haar wang tegen de haartjes van Bertje.
"En wat doe je met die enorme tas?"
Nu lachte ze voluit. Zette Bertje op mijn schoot, greep het ding bij kop en kont en liet me zien dat het van een tas, eerst een verschoonmat en daarna een simpel bedje kon worden.
"Pas op!," riep ik, omdat het binnentasje met kleertjes en andere babyzaken bijna over de grond ging.
Weer zei ze sorry. Ze had 'm pas gekocht en was er nog niet echt aan gewend. De hele consternatie bracht ons aan het lachen. Wat bijzonder, schoot het door me heen. De komst van haar vader en hun wederzijdse bekentenissen hadden de soort betovering waar we in terecht gekomen waren, niet verbroken. Ik keek op de klok boven de bar en opperde dat we dan maar beter konden vertrekken.
Elisa zou de tas naar een kluisje op het station brengen en we wilden ook nog een fakkel kopen.
Bovendien moest ze beslist nog een broodje eten!
Bij mijn verbaasde blik legde ze verlegen uit dat ze voortdurend honger had, sinds Bertje met haar mee at.
Na het vinden van een kluisje en het scoren van een broodje bij de supermarkt op het station, gingen we samen op weg.
Bij het staartje van de toespraak kwamen we aan en konden nog net een fakkel bemachtigen. Met Bertje dicht tegen me aan voegden we ons in de mensenmassa. Stil liepen we naast elkaar, omhuld door de geur van vuurkorven en fakkels. Soms luisterden we even bij een muziekgroepje langs de kant van de straat, omringd door mensen, dan weer ontstond er opeens ruimte in de stoet.
Toen de stilte tussen ons duurde stak ik mijn hand uit en vond de zijne. We liepen net door een smal straatje toen hij zacht begon te vertellen.
"Het was oudjaarsavond, bijna drie jaar geleden.
We waren met een hele groep bij elkaar, maar één van mijn beste vrienden ontbrak nog. Ik wist wel dat hij zich de laatste maanden niet zo vrolijk voelde, maar blijkbaar was het veel erger dan ik had gedacht. Toen ik hem opbelde om te vragen waar hij bleef, was hij ontzettend neerslachtig. Hij verzekerde mij dat hij absoluut geen behoefte aan dat feest had. Ik heb toen een uur met hem gepraat, op hem ingepraat kun je misschien beter zeggen, totdat hij toegaf en me beloofde dat hij zou komen."
"En, kwam hij?," vroeg ik, omdat ik vermoedde dat er iets mis was gegaan.
"Nee," antwoordde hij, waarna het lang stil bleef.
"Dat wil zeggen: hij is op weg gegaan, maar tien minuten na zijn vertrek is hij tegen een boom..."
Hier stopte hij en kon duidelijk niet verder praten.
We stonden stil en ik zag de fakkel in zijn hand trillen. Toen verscheen er een besliste uitdrukking op zijn gezicht.
"Nou móet ik het ook vertellen." Zei hij, meer tegen zichzelf dan tegen mij.
"Hij is met hoge snelheid tegen een boom geklapt," klonk het daarna stroef.
"Hij was op slag dood...."
O nee!, dacht ik, terwijl ik zijn wanhoop voelde. O nee!
"En heb jij dat jezelf sindsdien kwalijk genomen?"
"Natuurlijk," mompelde hij en ik hoorde het zelfverwijt in zijn stem. "Zonder mijn gedram was hij nooit in die auto gestapt en was hij nu nog mijn vriend geweest."
We waren inmiddels langs een muurtje gelopen. Met mijn want veegde ik het laagje sneeuw weg en stelde voor om even te gaan zitten.
"Ik kan heel goed begrijpen dat je het jezelf bent gaan verwijten," zei ik. En dat was ook zo. Ook ik zou zoiets hebben kunnen denken. Dat was één van de redenen van mijn plan tot verzoening met mijn ouders.
Met een ruk keek hij op.
"Meen je dat?," vroeg hij, "of zeg je dat zomaar?"
"Tuurlijk meen ik dat. Jij vertelt mij een pijnlijk verhaal. Het zou wel héél ongevoelig van me zijn om je naar de mond te praten.
En," vroeg ik, "is er in die paar jaar niemand bij machte geweest je van het tegendeel te overtuigen?"
Hij schudde zijn hoofd.
"Het is niet de eerste keer, weet je."
Ik wachtte.
"Toen ik zestien was verloor ik mijn moeder op de zelfde manier. Ze kwam me ophalen van de training, omdat het zulk slecht weer was."
Wat moest ik zeggen, vroeg ik me af. Dus zweeg ik, trok mijn want uit en legde mijn hand heel even tegen zijn wang.
"Na die tweede keer verloor ik de moed om te leven. Maar je gaat niet zomaar vanzelf dood, weet je. Mijn kamer werd een zooitje, ik ging niet meer werken en reageerde nooit op berichtjes of telefoontjes. En zelfs de beste vrienden geven het uiteindelijk op."
"En zo kan het gebeuren dat je op den duur op straat belandt."
Hij knikte.
"Laten we verder lopen," zeiden we tegelijk, "voordat we bevriezen"
Weer pakte ik zijn hand en vond houvast bij hem. Al die voeten vóór ons hadden de sneeuw behoorlijk glad gemaakt. Even later voegden we ons opnieuw in de stoet.
Terwijl we daar liepen, keek ik naar al die lichten om ons heen. En langzaam, heel langzaam drong iets van de goede sfeer tot me door. Ik begon me lichter te voelen. Opgelucht, nu ik eindelijk iemand deelgenoot had durven maken van mijn ellende. Natuurlijk hadden mensen me geprobeerd over te halen. Praat erover! Ga in therapie. Maar hoewel ik kon bedenken dat iedereen gelijk had, leek ik mezelf niet meer te kunnen bevrijden. Ik zat gehurkt in de put, met mijn hoofd naar beneden. Ook dit vertelde ik Elisa, terwijl de gesprekken en de liedjes om ons heen kabbelden. Ik begreep niet waarom ik vandaag wél had kunnen praten. Tegen een onbekend meisje dat mijn aandacht had getrokken en waarmee ik in een soort coconnetje terecht was gekomen.
"Het lijkt wel," antwoordde ze nadenkend, "of inzicht z'n eigen tijd kiest. Waarom bijvoorbeeld moest ik eerst weglopen, om daarna pas te ontdekken dat de jongen die ik dacht lief te hebben totaal niet bij me paste. Om vervolgens te merken dat ik in verwachting van Bertje was. Een groot geschenk trouwens. Het zijn zulke bekende scenario's en toch moest ik het doormaken.
En jij, jij hebt vandaag durven praten. We hebben samen de fakkel aangestoken. Misschien is ook dat wel symbolisch."
we lachten. We lachten en zongen mee met de mensen om ons heen, terwijl we het einde van de tocht naderden.
Juist toen we op het plein kwamen, begon onze fakkel te sputteren. We gooiden hem op het enorme vuur, voordat hij onheil zou kunnen aanrichten. Ik keek op naar Frank en voelde Bertje bewegen.
"Het zal niet lang duren voordat hij honger krijgt," meldde ik.
"Wil jij nog naar de band luisteren?"
Frank schudde zijn hoofd.
"Teveel mensen hier, als je het mij vraagt."
"Ik vraag het je ook," plaagde ik.
Vlakbij het kraampje met warme dranken stond een man, die ons zomaar een glühwein aanbood.
"Nou, graag," reageerde Frank verrast. Terwijl ik liever een half bekertje wilde, vanwege de borstvoeding. Bertje begon zich juist wat nadrukkelijker te roeren, zodat de man vertederd naar mijn kleintje keek.
Wat wás dit toch een bijzondere avond. Ik was verbaasd over de lichte stemming, waarin we inmiddels allebei leken te verkeren. Toch hadden we zulke verdrietige verhalen uitgewisseld. We bedankten de man hartelijk en liepen verder, terwijl we ons door de glühwein lieten verwarmen.
"Waar ga je nou dadelijk heen?," vroeg ik en ik hoorde zelf hoe mijn stem een beetje benauwd piepte. Ik wilde er niet aan denken dat hij in het daklozecentrum moest slapen. Tegelijk wist ik ook dat ik hem niet mee naar huis kon nemen.
"Maak je geen zorgen," stelde hij me gerust.
"Toen ik vanmiddag mijn fiets ging stallen, heb ik voor het eerst het aanbod van Laurens, want zo heet de enige vriend die is gebleven, aangenomen om bij hem en zijn vrouw de nacht door te brengen. Ik ga er straks heen en rond half elf zullen we met z'n drieën naar het zingen in het buurthuis gaan luisteren. Blijkbaar had ik al eerder vandaag de behoefte om ergens bij te horen."
Na die woorden grijnsde hij verlegen naar me.
Intussen hadden we mijn tas opgehaald en waren we op het kerkplein aangekomen; op de plek waar hij me vanmiddag had aangesproken. Weer speelde het carillon, kerstliedjes dit keer. Met mijn pink in Bertjes mondje stonden we samen te luisteren. Toen de klokken zwegen, keken we elkaar onzeker aan. Sloegen als bij afspraak de armen om elkaar heen, wang tegen wang. Daarna namen we afscheid. Maar niet voordat ik een briefje met mijn telefoonnummer in zijn hand had gelegd.
Nog even keek ik naar haar verdwijnende rug. Het was niet ver naar haar ouderlijk huis en ze had alleen willen gaan. "Het is de hoogste tijd voor Bertje," zei ze, voordat ze op vlugge voeten de straat in liep. Even knaagde een gevoel van verlies aan me.
Toen ging ik op weg naar Laurens en zijn vrouw Rikie. Naar het warme huis dat ik mezelf zo lang had ontzegd. En voor het eerst na al dat donker, voelde ik een sprankje hoop.
12-12-2012
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website