Draai in een jongensleven


een verhaal van Jacob Batoeck

Ik zat in de woonkamer van de groep waaraan ik toegedeeld was. Met de groep moest ik nog kennis maken. Dat stond te gebeuren. Het was rond het middaguur en mijn groepsgenoten moesten uit school komen om te eten. En opeens hoorde ik stemmen die langs het kamerraam voorbij gingen. Ik meende iets te horen over een nieuweling. Zij waren op mijn aanwezigheid voorbereid.

In de loop van de morgen was ik aangekomen, gebracht door mijn moeder. Na een periode van kennismaken met het instituut en komen tot een keuze voor mijn verdere opleiding, was ik gearriveerd. Ik zou naar de slechtziendenschool gaan en doordeweeks op het internaat verblijven. Ik moest hier een tussenstap zetten om weer op een weg richting de door mij gewenste studie te geraken. Mij was voorgehouden dat ik extra tijd had, omdat ik geen hinder zou hebben van militaire dienstplicht.

De kamerdeur ging open en er kwamen groepsgenoten binnen. Handen werden gedrukt en namen werden genoemd. "De anderen zijn eerst nog even naar hun kamers. Ze komen zo meteen", zei één van hen. We konden, na een paar voorbereidingshandelingen, aan tafel gaan zitten. De nog ontbrekende groepsgenoten verschenen weldra. Ik kreeg een stoel aangewezen en nam plaats. Een warme maaltijd stond gereed. Ik raakte in gesprek. Een zich ontwikkelende kennismaking volgde , doorspekt met vragen van mijn kant. Ik wilde weten hoe alles werkte, op het internaat, op school.

Het was oktober, een maand voordat ik zeventien jaar zou worden. Aan mijn leven als stadsjongen – tien minuten fietsen naar school, een krantenwijk – was achter het hek van een instituut – een terrein met internaat en school erop – een einde gekomen. Dat was ik mij bewust op de manier van de tiener die ik toen was.

Later ging ik inzien dat ik in mijn puberteit was vastgelopen, zeker op school was dat het geval. Ik deed stoer, want ik wilde toch wel gunstig overkomen, populair zijn. In mijn ontwikkeling naar meer zelfstandigheid bleef ik hangen door onmogelijkheden, zodat ik mij niet kon waarmaken. Ik moest, bijvoorbeeld, toegeven dat mijn ogen mij niet in staat stelden om op een brommer te gaan rijden. Zou ik dat toch doen, waarvoor mijn ouders vreesden, dan lag een ongeluk in het verschiet. Toegeven dat ik iets niet kon, viel mij zwaar. En op school ging het slecht met mij, mijn prestaties waren onvoldoende. Dat was ik niet gewend. Ik viel mijzelf tegen.

Het gezamenlijk eten was een start en een eerste oriëntatie in groepsverband. Praktische zaken werden mij duidelijk gemaakt, zoals corveetaken. Ik moest daarin meedraaien en werd ingeroosterd voor de afwas. Voordat ik die middag op school zou beginnen, ging ik even naar mijn eigen kamer, die mij die morgen was toegewezen, om mijn spullen nog wat te ordenen en te zien wat ik eventueel moest meenemen. Wilde ik nog even alleen zijn? Alles was ineens zo anders.

Het was maar een klein klasje, waarin ik zat. En bijna de helft van mijn klasgenoten was tevens groepsgenoot op het internaat. De afstand tussen docent en leerling was veel kleiner dan ik eerder had beleefd. Dat communiceerde directer, maar gaf mij ook gevoelens van een te dichte nabijheid. Het was zo schools en daarmee zo onvrij. Ik zocht aansluiting bij mijn nieuwe leeromgeving en bij de leerstof die nogal kant-en-klaar aangeboden werd. Ik werd geconfronteerd meteen schoolleven dat rustig en zeer overzichtelijk was. Alles speelde zich af in een klein gebouw. Ik hoefde niet meer naar ver van elkaar verwijderde klaslokalen te sjouwen met een volgepropte tas, af en toe zelfs met de fiets naar een ander gebouw te gaan.

Na school was het theedrinken in de huiskamer. De groep waarin ik was geplaatst bestond uit de oudste internaatbewoners, die uit de jongens- en meisjesafdelingen kwamen, ieder voor de helft. Er was geen directe groepsleiding, maar met enige regelmaat was er wel een groepsleidster of –leider van elders uit het internaat aanwezig. Zo ook bij dat eerste samenzijn in de huiskamer. Mijn kennismaking vervolgde zich en nadat de thee gedronken was, volgde een verkenning van het internaat met de jongens van mijn groep. De meisjesvleugel bleef hierbij buiten beeld. Niet dat meisjes mij niet interesseerden – intgendeel zelfs -, maar de beide seksen werden op het internaat goed uiteen gehouden. Mijn gemengde groep vormde hieop weliswaar een uitzondering, echter met een duidelijke begrenzing. Het gezamenlijke beperkte zich tot de maaltijden en wat zich verder in de huiskamer afspeelde. De sfeer van de eigen kamers lag bij de aan de met de seksen verbonden vleugels van het gebouw. Mijn kamer bevond zich in een gang met jongensslaapzalen en was voor mij vrijgemaakt. Het was eigenlijk een verblijf voor een dienstdoend groepsleider. Zo was voor mij apart ruimte geschapen.

Door alle ontmoetingen, kennismakingen en mijn directe waarnemingen werd mij concreet duidelijk dat er een brede variëteit aan slechtziende ogen bestond en eveneens aan jongens en meisjes die genoodzaakt waren daarmee om te gaan. Er liepen er met een bril met donkere glazen rond, net als ik. Er was ook wel een enkeling die dat beter wel zou kunnen doen om bij veel licht beter te zien, maar dat kennelijk niet fraai vond staan en er daarom vaak vanaf zag. Een niet gering deel van de op het instituut aanwezige slechtziende droeg helemaal geen bril. Het meest elementaire hulpmiddel tegen slecht zien had voor hen geen functie. Wat ik uit voorkennis en gesprekken voorafgaand aan mijn komst wist, manifesteerde zich voor mij. En ik kon dat later aan buitenstaanders ook zo begrijpbaar maken. Je bent slechtziend, als je ogen niet goed zijn en een bril niet helpt. Had ik het maar zo tegen leraren op het gymnasium, dat ik had moeten verlaten, kunnen zeggen die mij voorhielden dat ik maar naar de oogarts moest gaan voor een betere bril. Hoe onwetend waren zij, ondanks de universitaire opleiding waarmee zij docent waren geworden.

Langzamerhand kon ik aan de personen met wie ik in mijn nieuwe bestaan in contact kwam namen verbinden en kreeg ik goed inzicht in functies die in de samenleving binnen het instituut werden vervuld. Ik raakte thuis en kon voor mijzelf bepalen met wie ik op welke manier moest omgaan. De eerste schroom en terughoudendheid verliet ik. En ik kon mij ook oriënteren op aanwezige meisjes. Dat die er waren, was mij vanaf het beging niet ontgaan, niet in de laatste plaats omdat het de kern was van het onderscheid dat in het internaat werd gemaakt. En ook al werkte mijn ogen verre van optimaal, iets in mij zorgde voor een focus op zichtbare aantrekkelijkheid. Dat is zoals het gewoonlijk gaat bij jongens en meisjes, vanuit beide kanten. Toch is het anders als er sprake is van mankementen aan het gezichtsvermogen. Dan moet doorgaans de afstand van de één tot de ander kleiner zijn om tot een beoordeling te kunnen komen. In het geval dat beiden slechtziend zijn, wordt voor een wederzijdse beoordeling op aantrekkelijkheid, bewust of onbewust, een situatie gekozen waarin de onderlinge afstand korter is, liefst toereikend voor een goed beeld. Zo ging dat eveneens bij mij. En dat leidde niet tot een meisje dat mijn hart sneller deed kloppen. Maar ja, als zestienjarige jongen had ik de hormonale ontwikkeling die bij die leeftijd past. Zodoende bleef ik in mijn nieuwe omgeving wel aandacht houden voor erin aanwezige meisjes. En naar mate ik van een paar van hen ontdekt had dat zij niet helemaal onaantrekkelijk waren – een zekere arrogantie was mij kennelijk niet vreemd - , wilde ik meer van hen weten.
Al gauw ontdekte ik ook bestaande relaties. Er waren jongens die op de één of andere manier een keuze hadden gemaakt en dat had, bij meisjes die daar wel voor voelden, tot verhoudingen geleid. Zij hadden een vriendinnetje en dat had kennelijk een soort algemene erkenning gekregen. Er waren dus stelletjes en daarmee had ik rekening te houden, vond ik. Waarom zou ik ophef veroorzaken? Als nieuweling moest ik juist naar acceptatie streven. Ik behoorde – zoals ik dat nu noem – te integreren. Was er dan niet één meisje dat iets voor mij zou kunnen betekenen? Deze vraag hield mij – na enige tijd – bezig.

Ik raakte thuis in de kleine samenleving achter het instituutshek waarvan ik deel was gaan uitmaken. De eerste week was een intensieve tijd van nieuwe ervaringen en het gewaarworden van omstandigheden die ik nog niet eerder had gekend. Op school lag het tempo laag voor mij. Ik was ingestapt in het examenjaar van de mulo. Met het einddiploma zou ik vertraagd weer op het door mij gewenste opleidingsspoor komen. Ik verkeerde in de situatie dat ik kon ervaren hoe anderen met slecht zien omgingen, ook al waren de mankementen aan ogen verschillend. Deze variatie leverde op dat de één de ander kon helpen in een situatie waarin zijn of haar zien nog wel toereikend was. Zo kon de lichtsituatie een behoorlijk verschil maken en merkte ik wat gebreken in het gezichtveld betekenden. Het was onderling bekend geraakt wat bij iedereen het visuele euvel was. Eigenlijk vormde het een onderdeel van de kennismaking te weten te komen wie wat wanneer wel kon zien en wie wat wanneer niet.

Na schooltijd en het gezamenlijk theedrinken moest ik huiswerk maken en als ik dat gedaan had of een planning daarvoor in de avond had gemaakt, zocht ik contact en verkende ik het internaat en het omliggende terrein met wie daarvoor tijd had. Ik had gehoord dat er in de kelder van het gebouw een drumstel stond en dat wilde ik beproeven en ik moest ervaren dat er – anders dan ik had vermoed – geen geboren drummer in mij zat. Maar toch had trommelen wel iets vond ik, ook zonder gebleken talent. De piano’s die hier en daar stonden konden mij evenmin helpen een blijk van muzikaliteit te tonen. Ik leefde waarschijnlijk te veel met het idee dat je iets kunt of niet. Ik had overtuigd moeten zijn van mogelijkheden om te leren een instrument te bespelen. Ik leefde wel in het besef dat oefening kunst baart, maar de consequentie daarvan paste ik niet altijd toe. Ik had misschien het geduld niet en wilde in een te korte tijd tot resultaat komen. Ik had nooit muziekles gehad in mijn leven. Het was er nooit van gekomen op jonge leeftijd. En later speelde het niet op afstand kunnen lezen, nodig voor het spelen met bladmuziek, een rol. Op de slechtziendenschool stond Muziek op het rooster, maar dat betekende niet dat geleerd werd een instrument te bespelen. Het ging vooral om zingen, soms met begeleiding van kleine instrumenten, zoals een tamboerijn en een triangel. En op het internaat was er aandacht voor muziek in verband met bijzondere gelegenheden, bijvoorbeeld met kerstmis.
Het internaat verzorgde een uitgebreid kerstfeest: een samenzijn met een programma vol muziek, zang en voordracht., dat werd gevolgd door een uitgebreid diner. Dit vond plaats op de zondag voorafgaand aan kerstmis. Hiervoor werden ook de ouders uitgenodigd. Zij zouden zondags komen en hun op het internaat verblijvende kinderen zouden dan niet, zoals gebruikelijk , op vrijdagmiddag voor het weekend naar huis gaan. Het werd een soort overblijven dat tevens benut kon worden voor een geheel van voorbereidende werkzaamheden, waaraan vooral door de oudste jongens en meisjes kon worden bijgedragen. Met mijn groepsgenoten en aanvulling uit de jongns- en meisjesvleugels zou een zangoptreden binnen het programma verzorgd worden. Kort nadat ik op het internaat was gekomen startte de voorbereiding. Eén avond per week werden de zitmeubelen in onze groepshuiskamer aan de kant gezet en volgde het instuderen en oefenen van een paar liederen, vooral gospelsongs. De internaatsdirecteur had een zeer muzikale jongeman en zijn zus, uit zijn kennissenkring, aangetrokken om met gitaarbegeleiding deze voorbereiding te doen. Om goede kwaliteit te verkrijgen werd er hard gewerkt. Om tot een mooi muzikaal optreden te kunnen komen in het kerstprogramma werd een indeling in zangstemmen gemaakt voor wisselende accenten. Ik voelde wel voor plaatsing in het onderdeel dat voor de baspartij moest zorgen. Dat was eigenlijk niet vanwege mijn lage stem, die ik wel graag had willen hebben, maar omdat ik dan met de jongens zou zingen bij wie ik mij meer thuisvoelde. Ik kreeg het voordeel van de twijfel, misschien omdat ik niet erg hard zong en voldoende opging in de andere bassen. Een lied, waarop stevig geoefend moest worden was:
"We are one in the Spirit,
We are one in the Lord.
We are one in the Spirit,
We are one in the Lord.
And we pray that all unity may one day be restored".
Het christelijke karakter van het instituut werd met dit lied ondersteund. Modern was het echter wel. Betekende dit dat ook alles er modern was? Ik denk niet dat ik deze vraag in het algemeen toen positief beantwoord zou hebben. Misschien was dat bij andere, bijzondere, vragen anders. Gingen alle jongens en meisjes , groepsgenoten en een brede kring eromheen, eigenlijk met hun tijd mee? Ik merkte verschillen. Die verbond ik aan de plaatsen van waar de bewoners van het internaat kwamen, hoewel er ook wel een soort gemiddelde was. Ik kwam uit een grote stad en daar ontstond meestal een trend, in kleding bijvoorbeeld. En ik kende ook het verschijnsel dat bij stromingen in popmuziek kledingstijlen hoorden. Iemand met een voorkeur voor soulmuziek droeg meestal een broek met wijduitlopende pijpen en iets van een truitje, terwijl een bluesliefhebber een ribbroek met rechte pijpen droeg. Toch waren wat dit betreft de kledinglijnen niet zo strak. Op het gebied van popmuziek werd veel uit de top-40 beluisterd, die via de radio binnenkwam en ook op feestjes, als verjaardagen gevierd werden, gedraaid werd. Ik had het idee dat achter het hek van het instituut de tijd een klein beetje op afstand gevolgd werd. Dat lag ook wel aan mijzelf, omdat ik het noodgedwongen afscheid van de school waarop ik zat en de rustige omgeving waarin ik terecht was gekomen als een achteruitplaatsing voelde, ook al erkende ik dat ik op een verstandige weg naar mijn toekomst verkeerde. Ik moest aan mijn nieuwe identiteit wennen.

Op de slechtziendenschool werden niet veel bijzondere hulpmiddelen gebruikt. Een enkeling gebruikte wel eens een loep, maar dat was geen algemeen gehanteerd leesgereedschap. Wel waren er tafels die op hoogte en schuinte konden worden ingesteld, om te voorkomen dat de leerlingen te veel in een gebogen houding over hun boeken en schrijfpapier zouden hangen. Slechtziende ogen vroegen al om meer inspanning. En wie meer licht nodig had , kon een leeslampje aan zijn tafel bevestigd krijgen. En als er af en toe op het schoolbord werd geschreven, zoals bij wiskunde, schoven leerlingen hun stoelen naar voren om het op korte afstand toch te kunnen lezen.

De lerares die Nederlands en biologie gaf, maakte zelf leesmateriaal. Daarbij gebruikte zij een grotere letter. Zij had zelf slechte ogen en kon zich - vond ik – in de situatie van haar leerlingen verplaatsen. De vakken die zij doceerde vroegen om visuele inspanning – kijken bij biologie en lezen bij Nederlands – en daartoe moest zij motiveren. Haar werkwijze, met een persoonlijke benadering, leverde succes op. Speelde ook nog een rol dat zij jonger was dan de andere mulo-leerkrachten? Het is achteraf, maar ik meen dat dit zo was.

Het eindexamen naderde en op school moest hierdoor harder worden gewerkt. Het werd serieuzer en het huiswerk vroeg meer aandacht. Dat ging niet zover dat er geen tijd meer was voor een beetje ontspanning. Er werd af en toe een balletje getrapt – met missertjes tussen door – en er kwamen feestjes voor, in diverse soorten en maten. Bij één van deze gelegenheden werd wat gedanst en ontstond er iets tussen een meisje zonder vriendje en mij. Van een mogelijkheid om aan het zicht van aanwezige groepsleiding te ontsnappen maakte wij gebruik. En dat bood de gelegenheid om elkaar, vooral lichamelijk, beter te leren kennen. In de tijd daarna groeide de ontstane vriendschap en de erkenning als stelletje. En dat was niet zonder betekenis, want de leiding van het internaat liet dan meer toe, bijvoorbeeld dat de twee verbondenen na een feestje of een andere bijeenkomst nog even naar buiten mochten om even intiem afscheid te nemen. Dat lieten stelletjes zich, uiteraard, niet ontgaan, wij ook niet.
Enige fantasie en behoefte aan spanning, zoals jonge mensen die kennen, brachten mijn vriedinnetje en mij en ook een ander stelletje tot het idee voor een nachtelijke tocht naar de slaapzaal van de meisjes. Hiertoe werden afspraken gemaakt en met de jongen, geen groepsgenoot, sloop ik in de vroege nacht via het verbindingsgedeelte tussen de twee vleugels van het internaatsgebouw, langs de interne woning van de directeur en zijn gezin, naar de meisjeszaal waar de geplande ontmoetingen konden plaatvinden. Na korte tijd slopen wij op kousenvoeten, die niet op slot zittende deuren muisstil openend en sluitend, weer terug naar onze jongensvertrekken. Een paar dagen later ondernam mijn vriedinnetje op eenzelfde manier een tegenbezoek. Zo goed als onhoorbaar kwam zij mijn kamer binnen voor een korte tijd van aangenaam verpozen.

Het eindexamen werd niet op de slechtziendenschool afgenomen, maar in een grote stad op enige afstand. Het instituut zorgde voor vervoer. Het examen was hetzelfde als op alle andere mulo’s in het land op hetzelfde tijdstip werd afgenomen. Wel werd van de door het ministerie geregelde voorziening van examenopgaven in grote letter gebruik gemaakt. Dat bood enige verlichting en maakte voor mij een hogere leessnelheid mogelijk. Nadat enige tijd later ook de mondelinge examens waren afgelegd, volgde de uitslag. Die viel gunstig uit. Ik had hoger kunnen scoren, maar ik had in de voorafgaande maanden meer aan mijn hoofd gehad dan school.

Ik zou nog twee jaar op een voor mij veranderend internaat verblijven en van daaruit naar een gewone havo gaan. Dat was ongebruikelijk en nieuw, maar ik kreeg deze mogelijkheid om weer goed op het spoor van een vervolgopleiding en uiteindelijk een studie gezet te worden. Ik kwam in een geheel van veranderingen terecht. De voor mij gekozen oplossingen ervoer ik als goed. Hoewel ik onderdeel uitmaakte van een internaatsgroep, kon ik – met het instituut als thuisbasis – zelfstandig naar een gewone school. Ik bleef dezelfde slechte ogen houden – ook de oogarts van het instituut kon mij geen heil bieden -, maar ik had inmiddels wel ervaringen gehad die mij een ander perspectief op mijn leven boden. Ik moest nog wel veel gaan waarmaken.

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website