Is dat,
't stille schemerbos,
wachtend op de winter,
met op de
grond
een kleurig bladerdek?
Geel-bruin
en rood-groen
vochtig
glanzend,
verbergt 't
het niet ontkiemde,
slapende zaad.
Vrede,
met de haat als tegenspeler,
koud-geel,
deel van elk bestaan.
harten
die botsen,
woorden die strijden,
een diepe, vlijmscherpe pijn.
Bruin,
gevlamde tintelende warmte,
een handdruk
lieve ogen,
kijkend naar een dier.
Wezen! Wie ben je
Ziel! Wat voel je
Laat je
troosten
door de goedheid die je vindt.
Liefde
Rood-brandend in
het diepste ik,
verstikt geraakt
Of,
bruisend van leven,
als
zoete zeeën,
als dansende vlinders,
maar ook,
als samengevouwen
blaadjes in 'n rozenknop.
Vormt dit
de grote kleurenwereld,
dragend alle leven,
zacht maar fris-groen,
steeds op de zon gericht?
Beperkt is alles,
maar toch verlangend,
naar een
misschien eens
mogelijke
Lieve Vrede.
(18 november 1972)